Blog Image

Over grenzen (III) : het zelfoffer

Beschouwing Posted on Wed, May 06, 2020 13:17:00

In deze serie neem ik je mee in mijn reflecties bij het Bijbelboek Leviticus. Een Bijbelboek dat ik eigenlijk nooit als een geheel gelezen heb, want veel te saai over offers die er toch niet meer toe doen. Maar lezend aan de hand van het Joodse onderwijs heeft het mijn geloof verrijkt en verdiept. Dit Bijbelboek heeft ons veel te zeggen en te leren, ook als christen in de wereld van vandaag. Alles in dit Bijbelboek draait om Gods Aanwezig Zijn te midden van het volk. En zo zie ik ook een prachtige opmaat naar Pinksteren.

Het Bijbelboek Leviticus gaat over priesters, offers, reinheid en heiligheid. Vandaag schrijf ik over de offers die uitgebreid beschreven worden. Ik wil uitleggen wat volgens joodse commentaren de essentie is van het offer, en hoe dit mij een andere blik geeft op de offertheologie (Christus die voor mij als offer sterven moest om in mijn plaats mijn relatie met God te herstellen) waar ik mee opgegroeid ben.

Het offer, een geschenk geven aan de goden, was meestal bedoeld om een bepaalde disbalans op te heffen. In tijden van grote droogte en het daarop dreigende gevaar van hongersnood, moesten de goden wel gunstig gestemd worden opdat zij regen zouden geven en de mensen zouden kunnen leven. Naast verzoening, het herstellen van een ervaren (kosmische) breuk, diende een vaak ook als blijk van dank, voor wat in overvloed ontvangen werd. Zo werd het leven geleefd in een besef van volkomen afhankelijkheid van wat gegeven of genomen werd door de goden.

In Leviticus worden de Israëlieten opgeroepen ánders te zijn (‘Wees heilig’, daarover in een vervolgblog), maar in het hebben van tempels, priesters en offerdiensten leek het Jodendom sterk op de omliggende volken. Het is merkwaardig omdat de profeten steeds weer herhalen dat God geen offers verlangt, het is géén gebod van God om te offeren. Zo zegt God via Jeremia dat Hij helemaal niet geboden heeft gegeven voor brand- of slachtoffers (Jer. 7:21-28). Het enige dat God de Israëlieten geboden heeft was om te horen, ‘hoort naar mijn stem’. Als Gods stem gehoord wordt, dan zal God hen tot een God zijn en de weg bewandelen. Jesaja, Amos, Hosea… bijna elke profeet herhaalt wel dat God geen offers wenst. Joodse commentaren wijzen er dan ook op dat de offerdienst niet de kern van het Jodendom uitmaakt. Alleen al vanuit dit perspectief is het belangrijk om de offertheologie, Jezus als het ultieme offer om weer verzoend te kunnen worden met God, te herzien.

Het Hebreeuwse woord voor offer, korban, betekent ‘nabij’. In de betekenis gaat het om een handeling die nabij brengt, die nabijheid creëert. Bij een offer gaat het dus niet in de eerste plaats om iets op te geven, het gaat niet om het object dat het offer is, maar om zelf dichter in de relatie tot God te komen. Van Jonathan Sacks leerde ik dat dit nog duidelijker wordt als je grammaticaal naar het Hebreeuws van Leviticus 1:2 kijkt. Daar staat in de Nederlandse vertaling:

‘Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: wanneer iemand onder u de Here een offergave brengen wil…’

In het Hebreeuws is de woordvolgorde van deze zin heel vreemd en onverwacht. Het is wat technisch om het uit te leggen, maar voor de liefhebber.

Er staat niet: ‘adam mikem ki yakriv’, wat je zou vertalen met: ‘wanneer een van jullie een offer brengt’.

Maar er staat: ‘adam ki yakriv mikem’. Je ziet het verschil in woordvolgorde. Dit zou je moeten vertalen met: ‘wanneer iemand een offer van zich brengt’.  

Rabbijn Zalman concludeert daardoor dat de essentie van het offer is, dat we onszelf offeren. We brengen onszelf in de nabijheid van God, met al onze gedachten, emoties, schaduwkanten en levensrafels. In de mystiek worden daarom de dieren die in het vervolg van vers 2 genoemd worden die als offer dienen (rund, schaap, geit) gezien als aspecten van onze dierlijke ziel. In het offer van die aspecten van onze ziel, leren we dat we als mens méér kunnen zijn dan onze dierlijke instincten, slaven van moeder natuur, en overlevingsdrang.

Die vreemde woordvolgorde in Leviticus 1:2 waar God de Israëlieten verteld wat ze moeten doen als ze een offer willen brengen, dat zou een mooie bril kunnen zijn om te kijken naar de woorden van Jezus zoals Johannes die weergeeft:

‘Hierom heeft Mij de Vader lief, omdat Ik mijn leven afleg om het weder te nemen. Niemand ontneemt het Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af. Ik heb macht het af te leggen en macht het weder te nemen; dit gebod heb Ik van mijn Vader ontvangen’ (Joh. 10:17,18).

Jezelf geven, met huid en haar, dat maakt een relatie het meest intiem. Misschien in een relatie tussen mens en mens het meest onmogelijke om ultiem te doen. Maar dat is waar het in het offer aan de Eeuwige om gaat. Niets anders (terug) te geven dan die volkomen overgave van je zelf, van je meest mooie maar vooral ook meest gewonde, verafschuwde en duistere kanten, gewoon helemaal jij. Niet langer de zelfbescherming boven de totale kwetsbaarheid, niet langer óverleven maar dúrven leven, met alles wat is en alles wat ik ben. Zelfs wanneer ik niet eens in staat bent om zo dicht bij de fragmenten van mezelf te komen, nodigt God mij uit om mijn zelf uit handen te geven. Niet uit een verlangen naar voldoening, maar uit een verlangen naar een diepe, alles vervullende relatie van liefde en vreugde. Gods liefde is zo groot dat alleen die liefde kan verlangen naar die ultieme nabijheid. Zoals in Christus God Zichzelf gaf, die blikrichting is bepalend voor de essentie van het kruis én van het kruis dat we zelf dragen, soms zo pijnlijk als een doorn in ons eigen vlees.

Daarin ligt de werkelijke verzoening met en uiteindelijk ook de dankbaarheid naar en van God: het offer van onszelf. Het graf in en er weer uit, want in die dood vinden we werkelijk Leven, Gods Leven in ons.

** Lees meer bij Jonathan Sacks, Why do we sacrifice? via deze link http://rabbisacks.org/why-do-we-sacrifice-vayikra-5775/ **



Over grenzen (II) : de juiste maat

Beschouwing Posted on Tue, April 28, 2020 11:07:29

In deze serie neem ik je mee in mijn reflecties bij het Bijbelboek Leviticus. Een Bijbelboek dat ik eigenlijk nooit als een geheel gelezen heb, want veel te saai over offers die er toch niet meer toe doen. Maar lezend aan de hand van het Joodse onderwijs heeft het mijn geloof verrijkt en verdiept. Dit Bijbelboek heeft ons veel te zeggen en te leren, ook als christen in de wereld van vandaag. Alles in dit Bijbelboek draait om Gods Aanwezig Zijn te midden van het volk. En zo zie ik ook een prachtige opmaat naar Pinksteren.

Het Bijbelboek Leviticus gaat over priesters, offers, reinheid en heiligheid. Voordat ik kan schrijven over disbalans en offers, wat mijn beoogde vervolg was op mijn vorige blog, moet ik eerst ergens anders over schrijven. Namelijk over de juiste maat.

‘Waar waart gij, toen Ik de aarde grondvestte? Vertel het, indien gij inzicht hebt! Wie heeft haar afmetingen bepaald? Gij weet het immers! Of wie heeft over haar het meetsnoer gespannen?’

(Job 38: 3-4)

In de zoektocht van Job naar het waarom van zijn lijden, richt God het woord tot hem. God stelt zichzelf voor als Iemand die nauwgezet, als met een precieze lineaal, het hele universum heeft afgemeten. Alles wat is, heeft een door God bepaalde maat. Het is precies zoals met onze kleding, een maat te groot of een maat te klein is bepalend voor hoe onze jas aansluit.

Het Bijbelboek Leviticus gaat ook over de juiste maat. Heel precies wordt beschreven welke situaties tot reine of onreine omstandigheden leiden. Hoe de offerrituelen in de Tabernakel moeten worden uitgevoerd om de omstandigheden te kunnen veranderen wordt heel precies beschreven, en als de zonen van Aäron zich er niet precies genoeg aan houden worden ze verteerd door goddelijk vuur. Er zijn nauwgezette regels voor de kledij van de priesters. Al eerder in Exodus, als de opdracht gegeven wordt om de Tabernakel te bouwen, wordt de precieze maat genoemd. Waarom die precisie, hebben Joden zich afgevraagd? De tabernakel zou toch niet meer dan een tijdelijk verblijf zijn? Waarom de precisie van het offerritueel, als continu de TeNaCH herhaalt dat God géén offers verlangt?

Details doen er toe, orde en precisie doen er toe. Dat is één van de antwoorden die Joden geven. Het gaat om de juiste maat waarin alles door God is geschapen, alles zijn eigen plek heeft gekregen en alles met alles samenhangt in de juiste verhoudingen. Zoals God alles heeft afgemeten, alles zijn eigen plek heeft gegeven in de schepping, gaat het er om dat wij leren leven binnen de juiste maat. Buiten die maat hebben kleine oorzaken soms grote gevolgen. We zien dat in onze tijd niet enkel in een virus dat de hele wereld lam legt, maar ergens op een dierenmarkt begon.

Jonathan Sacks schrijft in zijn commentaar bij Leviticus:

‘Law, structure, precision: of these things the cosmos is made and without them it would cease to be’.

De mens is niet de maat van alle dingen. De vraag is: zijn wij bereid een ondergeschikt leven te leiden aan deze wetten, structuren en door God bedachte precisie? Dan wordt het niet meer een leven waar de vragen ‘Waar heb ík recht op? Wat heeft het leven míj te bieden? Wat kan ík winnen of hoe kan ík meer verdienen?’ het dagelijks ritme bepalen.

De Tora biedt ons een radicaal ander magneet om onze (politieke, psychologische en theologische) koers op te richten: er bestaat niet zoiets als ons ‘ownership’. Zoals God over land in Leviticus 25:23 spreekt:

… want het land is van Mij, en gij zijt vreemdelingen en bijwoners bij Mij’

en over mensen in vers 42:

‘… want zij zijn mijn knechten’.

Waarbij het woord ‘knechten’ gelezen moet worden als ‘dienaren’.

Wij zijn te gast bij God, wij wonen om/in Zijn aanwezigheid heen zoals de tenten van de Israëlieten rondom de tabernakel. We worden door de Tora opgeroepen om binnen de precieze maat te leven, en als dienaren van God houden we slechts in handen wat Hij ons toevertrouwd. Zelfs ons eigen ik, ons lichaam, geest en ziel.

Heiligheid is volgens Leviticus niet iets wat een staat van zijn is dat je kunt bereiken, maar het is een eigenschap die vanuit God kleeft aan mensen, dingen, zelfs aan iets abstracts als de tijd. Het mooie gebaar van de rabbijn die tijdens zijn lezing een kopje koffie aangeboden reikt, zijn lezing een kort moment onderbreekt door het opzeggen van de zegenspreuk over het kopje koffie. Het bewustzijn in het moment dat wat je aangereikt krijgt niet van jou is, maar je gegeven wordt. Het bewustzijn dat jíj gegeven bent, aan de aarde, aan de mensen en de dingen om je heen.

Hoe dienen wij, persoonlijk en als mensheid, God met wat Hij ons gegeven heeft? Gewoon, in alle kleine details van de dag die er toe doen, in alle kleine keuzes die we maken? Dat is het werkelijke offer dat God van ons vraagt, maar daarover in het volgende blog.



Over grenzen (I) : de (goddelijke) zelfinperking

Beschouwing Posted on Tue, April 21, 2020 13:54:42

Het nieuwe normaal is een leven met beperkingen. De dingen die wij zo vanzelfsprekend deden, hebben we nu geleerd om op een andere manier te doen. De grenzen van onze wereld liggen nu bij de voordeur van ons huis, of de heg rondom onze tuin, misschien nog het einde van de straat of een paar kilometer van onze woonplaats. We merken inmiddels ook dat die beperkingen zo zijn voordelen hebben: het is minder druk op de weg, de lucht is schoner, je hoort meer vogels om je heen. Je hoort soms zelfs al mensen hoopvol fluisteren: zouden we dit ook vol kunnen houden, als het virus voorbij is getrokken? In Tegenlicht hoorde ik trendwatcher Lidewij Edelkoort zeggen dat het goed zou zijn als we om de zoveel tijd de aarde wat rust zouden gunnen. ‘Ze heeft het over het sabbatsjaar’, dacht ik. Een oud voorschrift dat God aan zijn volk gaf om een grens te stellen aan de menselijke drang tot eindeloos vermeerderen van winst en overvloed.

Zou het blijvend anders kunnen? Ik merk dat ik moeite heb dat ten volle te geloven. De huidige beperkingen zijn toch meer een soort van bakens in een tijdelijke noodtoestand. Zolang het risico er is dat ik ziek kan worden, vind ik het niet erg om in die tijdelijkheid wat vrijheden op te geven. Hou vol, zeggen we tegen elkaar en dat klinkt toch een beetje als: nog even de tanden op elkaar, dan kunnen we daarna weer lachen als nooit tevoren!

De beperkingen komen niet voort uit een verhoogd bewustzijn van de aard van de werkelijkheid waarin wij leven en volgens mij is dat wat nodig is voor werkelijke verandering. Waarom zou je, in een wereld waar alles voor handen is, elke behoefte onmiddellijk bevredigd kan worden, je niets mag missen, waar het draait om ultieme ontplooiing van je diepste zelf, jezelf beperkingen opleggen?

Omdat ik de joodse parsha’s (wekelijkse joodse lezing van een vastgesteld deel van de tora) volg, lees ik voor het eerst sinds lange tijd uit het Bijbelboek Leviticus waarin het gaat over offers, wetten, regels en voorschriften. Maar ook een Bijbelboek waar het gaat over de aanwezigheid en nabijheid van God, midden tussen zijn volk, in de tabernakel. Het heeft me aan het denken gezet over de (spirituele) functie van grenzen en begrenzen. De reflecties die het me heeft gegeven deel ik in een aantal blogs de komende tijd tot aan Pinksteren, een feest dat alles te maken heeft met die grenzen.

God is Eén

Het centrale geloof van het monotheïsme: God is Eén. Alles wat geschapen is, is geschapen vanuit één centraal punt, namelijk God. Hierdoor hangt alles in het universum met elkaar samen. Het universum bestaat uit wetmatigheden. De mens maakt als onderdeel van het universum deel uit van deze wetmatigheden. God IS, dat is waar het begint.

Scheppen door te scheiden

God maakt de hemel en de aarde. Dat is de eerste geloofszin in Genesis. De aarde is leeg en verlaten, maar God stelt de aarde Zich anders voor. Vanuit Zijn voorstelling, vanuit Zijn verlangen en vanuit Zijn wil komt alles tot leven. Niet door schepping, maar door scheiding. Al het leven begint bij het aanbrengen van een grens. Door het scheiden, door het stellen van de grens, krijgt alles zijn eigen ruimte. De vogels in de lucht, de vissen in de zee, de bomen op het land.

God maakt ruimte

Het begint dus bij God. En vervolgens maakt God iets buiten zichzelf: de hemel en de aarde. Binnen het joods mystieke denken kan dit alleen gebeuren doordat God zich terug trekt. Tsimtsoem, de goddelijke zelfinperking. God begrenst zichzelf, zodat er ruimte, vrijheid, kan ontstaan voor een zelfstandige, aardse, fysieke werkelijkheid ‘tegenover’ Hem. Zo kan de mens mens-zijn in zijn eigen ruimte, en God God-zijn in Zijn ruimte.

Hoewel de mens gemaakt is in het beeld van God, ‘bijna goddelijk’ om met de psalmist te spreken, is er een duidelijke grens: wij zíjn geen goden en wij zijn ook niet bedoeld om ‘als god te leven’. Wij zíjn ook geen dieren en wij zijn ook niet bedoeld om als dieren te leven. Daarom hebben wij net als God een wil, een verlangen en een keus. Daarom doet het er toe dat we leven vanuit het juiste handelen. Dat is waarom het Jodendom zoveel hecht aan het leren juist te handelen, volgens de voorschriften zodat alles zijn eigen ruimte en plek kan hebben.

De ultieme goddelijke zelfinperking, bedenk ik me zo in deze week na Pasen, was de God verlatenheid van Goede Vrijdag. Ervaringen van Gods afwezigheid zijn Bijbels en veelal zijn het juist die ervaringen die tot een diepere nabijheid en kennis van God leiden, tot een vernieuwd Leven op de Paasmorgen.

Mijn eigen zelfinperking

De goddelijke Zelfinperking geeft ons een levensles. Leven in het beeld van God betekent dat wij de mogelijkheid in ons dragen om ons terug te trekken, om ons in te perken. Het is een goddelijke eigenschap om in staat te zijn je pas in te houden, een stapje terug te doen om zo ruimte te geven aan leven. Om zo ruimte over te laten aan ander leven of leven dat na mij komt. Het stelt mij steeds voor de vraag of ik opmerkzaam, gewaar genoeg ben om die keus te maken, als ik de winkel sta en mijn voeding of kleding kies; als ik in gezelschap ben; als ik de weg gebruik; als ik in de tuin werk etc. Het ‘bijna goddelijk’ van mijn wezen ligt misschien niet in mijn vermogen om te heersen over ander leven of materie, maar veel meer in mijn vermogen om te heersen over mijn eigen wezen.

Je leeft dan vanuit het bewustzijn dat alles met alles samenhangt en je ‘I’ een onderdeel is van de “We’ van Gods universum. Ruimte open laten voor een ander, is een teken van nederigheid. Je neemt je plek in, maar niet meer dan je plek. Je neemt wat je nodig hebt, maar niet meer dan je nodig hebt. Zo kom je bij de juiste maat. Door een stap terug te doen, kan ik soms helderder zien waar ik ‘teveel’ ben of neem. Beperking is onderdeel van de aard van ons wezen. In een moderne samenleving waarin ‘vrijheid’ het ultieme goed lijkt, is het misschien minder gewenst om te zeggen: we zijn niet in volledige vrijheid geschapen en dat heeft een functie. Het dient een hoger doel waartoe wij geroepen worden.

In het Jodendom is er een sterke samenhang tussen spiritualiteit en de deugd van bescheidenheid. In ons spirituele leven betekent dat, dat wanneer we onszelf kunnen begrenzen en leren om ons eigen ego, the I, kleiner te maken, er ruimte ontstaat om, behalve onze medemens, ook God te ontmoeten.

Wordt vervolgd, Over grenzen (II) : de juiste maat en offers



Het verborgen deel (II)

Uncategorised Posted on Sun, April 12, 2020 12:41:02

Vanochtend vroeg zat ik op een bankje aan de dijk en luisterde naar het lied ‘Daar juicht een toon, daar klinkt een stem, die galmt door gans’ Jeruzalem’. Een jaar geleden zat ik daar in Jeruzalem, in de graftuin, met tal van nationaliteiten om me heen. In de kou en in de regen zongen we, baden we, en getuigden we van hoop en vreugde rondom het opengebroken graf. De vreugde van het zien van het nieuwe licht dat aangebroken is, de Zoon van God is opgestaan! Ik voelde opnieuw die intense ervaring. Wat zal het dit jaar stil en leeg zijn in de graftuin.

Misschien wel zoals het ooit was, helemaal in het begin. Een lege, stille tuin. Toen Maria van Magdala vroeg was opgestaan om naar het graf te gaan.

‘En toen zij in het graf gegaan waren, zagen zij een jongeling zitten aan de rechterzijde, bekleed met een wit gewaad, en ontsteltenis beving haar. Hij zeide tot haar: Weest niet ontsteld. Jezus zoekt gij, de Nazarener, de gekruisigde. Hij is opgewekt, Hij is hier niet…’

Marcus 16: 5-6

Het graf was niet leeg. Er zat een jongeling, in een wit gewaad. Hij was de eerste getuige van de opstanding. Die jongeling van Marcus is een best onbekend personage in het lijdens-en opstandingsverhaal. Wie was die jongen die daar in het graf zat? Was het dezelfde jongeling die in de tuin van Getsemane het langst in Jezus’ nabijheid bleef? Zoals Marcus schrijft in hoofdstuk 14:

‘En een jonge man, die een laken om het naakte lichaam geslagen had, liep mede, Hem achterna, en zij grepen hem. Maar hij liet het laken in hun handen en nam naakt de vlucht’.

Die jongeling had meer moed dan de discipelen, die al eerder bij Jezus weggevlucht waren uit angst om zelf gevangen genomen te worden. Wie was die jongeling? Veel exegeten hebben zich met deze vragen beziggehouden, en soms kwamen ze met spectaculaire en spannende antwoorden. Sommigen zagen in de jongeling in het graf een engel. Maar waarom gebruikte Marcus dan een ander woord, terwijl hij op andere plekken in zijn evangelie wél ‘angelos’ voor engel gebruikt, maar hier het woord ‘neaniskos’, wat vertaald moet worden met jongeling?

Wat zouden we van de jongeling kunnen leren als we uitgaan van de lezing dat het om één en dezelfde figuur gaat? Afgelopen week heb ik deze jongeling gekozen als ‘loep’ om naar Pasen te kijken. Wat gebeurt daar op de avond van de gevangenneming en vervolgens daar in het graf, in het bijzonder ook met hem?

De fase van de jongeling, laten we zeggen tussen de 12 en 20 jaar, is een fase van ongekende groei. Die groei zien we vooral fysiek. In mijn werk als docent op een middelbare school kon zes weken zomervakantie al voor zo’n groeisprong zorgen, dat ik mijn eigen leerlingen amper herkende. Maar er is ook een meer verborgen groei. Het is een fase van bewust-zijn. Wie ben ik? Wat kan ik? Wat wil ik? Een fase ook waarin beslissende keuzes plaatsvinden voor de toekomst. Een fase van moed en vaak overmoed, van levensdrang, maar soms ook van hevige strijd om wie ben ik en (wie) mag ik zijn. Een fase waarin gezocht wordt naar antwoorden op zingevingsvragen. Zoals die andere jongeling uit Marcus 10, die welvarend is maar zich afvraagt: wat moet ik doen om het eeuwige leven te verkrijgen? Het is de fase waarin de vragen kunnen leiden naar het verborgen deel in ons, die naakte plek waar niets is waarmee we onszelf kunnen verhullen, en wat daar wacht om te ontkiemen en tot bloei te komen. Dat verborgen deel, misschien wel het graf in ons eigen hart, waar God de Levende woont.

In het Hebreeuws is het woord jongeling, na`ar, in zijn wortel verwant aan de betekenis ‘gewekt zijn; tot ontwaken zijn gekomen’.  De jongeling in het graf. Hij mag symbool staan voor onze eigen opwekking in de nabijheid van Christus. Ik zal léven! Zoals de jongeling tot het uiterste bij Jezus bleef, en opnieuw daar zit bij het lege graf – zo mogen wij ‘ontwaken’ en dat wat verborgen is in ons, mag ontkiemen. Steeds weer opnieuw, want soms vallen we ongemerkt weer in slaap, of moeten we opnieuw gewekt worden als het leven nieuwe grillige gezichten aan ons toont. Steeds weer verblijven we net als de jongeling in Getsemane, in de tuin van angst en puin, en daarna bij het opengebroken graf dat ons het leven inroept.

Die jongeling zit in ons eigen hart, niet als een fase die we afleggen en dan er niet meer is, maar als blijvende plaats waar we in ieder moment van ons leven omheen cirkelen. Misschien wel zoals mijn wonden ook in mijn leven blijven cirkelen. Het bloeden is opgehouden, het etteren ook, maar juist in het litteken ken ik mijn genezing en weet ik wie ik kan zijn en ben geworden. Ondanks, dankzij. Er komt een balsemende gloed om de wonden heen, Zijn heerlijkheid. Dan blijkt het graf in mijzelf een tuin vol leven, ‘want nu de Heer is opgestaan nu vangt het nieuwe leven aan’.

Niet alleen de hoop voor na mijn dood, maar juist en vooral NU.

Nu al in dit leven zál ik Leven. Elke dag, ieder uur, ieder moment.


Een zaad dat sterft

sterft

barstend van hoop

want je ontkiemt

staat op

gehandhaafd door God

Hans Bouma


Het verborgen deel (I)

Uncategorised Posted on Wed, April 08, 2020 12:52:13

Vanavond vieren de Joden Sederavond. Het woord Seder komt in de Mussartraditie voor als de karaktereigenschap van ordening. Een goddelijke karaktereigenschap, want Gods scheppingswerk – alles wat er om ons heen is – is ontstaan door een God die ordent. Orde schept richting, en dat geldt ook voor ons geestelijk leven.

Neem de tijd, wees precies, ontwar de geest’, zei rabbijn Simcha Zissel Ziv.

Vandaag wil ik schrijven over een aspect van de sedermaaltijd. Met Pasen wil ik er iets aan toevoegen vanuit mijn eigen christelijke traditie. De sedermaaltijd vertelt symbolisch het verhaal van de bevrijding uit de slavernij van Egypte. De familie zit rondom de tafel en vragenderwijs wordt het verhaal vertelt. In het voedsel dat op tafel ligt zijn allerlei verwijzingen die het leed maar ook de bevrijding fysiek laten proeven. Zoals elk mens zijn leven, zijn lot, datgene wat ‘op ons bord gelegd wordt’, moet proeven. Interessant is hier op te merken dat het Hebreeuwse woord voor smaak, tá’am, ook de betekent ‘zin’ en ‘betekenis’. Hoe geven we dat wat het leven op ons bord legt en we soms proeven in alle bitterheid, zin en betekenis?

Op tafel liggen drie matzes. De middelste matze wordt gebroken. Het grootste deel wordt door de kinderen voor de volwassenen verstopt.

De uitleg die door rabbijn Beryl Gershenfeld aan dit onderdeel van de sedermaaltijd gegeven wordt, is het delen waard. De matze draagt niet alleen de symbolische betekenis van de haast die de Israelieten hadden op het moment dat ze Egypte mochten verlaten. Het staat ook symbool voor de spirituele heelwording van onze ziel. Zoals de opdracht van de Eeuwige aan de mens luidt: ‘Wees heilig, want Ik ben heilig’. Dat is onze roeping, te streven naar die heiligheid (= heelheid, Eén-zijn, en dus iets anders dan ‘vroom’ of ‘zonder zonden’).

Het breken van de matze laat zien: we zijn onvolkomen, incompleet, gebroken, niet-heel. Er is een deel van onze ziel verborgen, dat is het grootste deel. Je hebt geen zicht op je ziel. Dat besef zou ons nederig mogen maken. Ons kennen en ons zijn is onvolkomen. Maar we zijn ook geen passieve wezens. Bevrijding en heelwording gaat niet buiten ons eigen wezen om, we moeten keuzes maken en bewust-zijn in ons zoeken. Onze spirituele groei voltrekt zich in het zoeken en vinden van dat deel waardoor we tot ultieme bevrijding en heelwording kunnen komen.

Om dat verborgen deel van onze ziel te zoeken en vinden hebben we het nodig om onszelf vragen te stellen. Waar kan ik veranderen? Waarin heb ik mij tot slaaf laten maken? Welke farao geef ik macht? Waar word ik uitgedaagd om verder te groeien, ook al wil ik het soms liever niet? Waar en waardoor is mijn geest troebel? Waar kan ik ordening scheppen in mijn fysiek, emotionele, geestelijke bestaan om tot creatie, nieuwe schepping, te komen? Naast de vragen hebben we de antwoorden die lang vóór ons gegeven zijn, die we kunnen vinden in oude verhalen als de bevrijding uit Egypte.

Joden besluiten de sedermaaltijd met de hoop: ‘Volgend jaar in Jeruzalem’. Behalve het fysieke Jeruzalem, mag het ook gelden voor de hoop van het spirituele Jeruzalem in je ziel. De bron waar God is. Of in de woorden van Anselm Grun, waar ik de vastentijd op dit blog mee begon:

“Op de bodem van onze ziel borrelt de bron van de Heilige Geest die ons levend maakt. Maar deze bron is vaak bedolven. Door al onze bezigheden zijn we de relatie met ons hart, met onze ziel kwijt. Wanneer we vasten, graven we door onze innerlijke chaos heen om de bron te bereiken. Als we daarmee in contact zijn, wordt ons leven vruchtbaar. Dan bloeit het op.”



Dagen tellen en FaceTimen

Uncategorised Posted on Fri, April 03, 2020 13:18:24

Waarschijnlijk hadden we het allemaal al wel verwacht, maar toch, het gaat dus allemaal wat langer duren. Twee van mijn indrukken van afgelopen week:

Dagen tellen

Vanochtend las ik een verkorte versie van het essay ‘In tijden van besmetting’ in het Nederlands Dagblad. Het essay is geschreven door Paolo Giordano, een Italiaanse schrijver bekend van de roman ‘De eenzaamheid van de priemgetallen’. In het essay haalt hij psalm 90 aan. Een smeekbede: ‘Leer ons onze dagen te tellen dat wijsheid ons hart vervult’. Terecht merkt hij op dat we in deze crisis continu aan het tellen zijn. Inmiddels heb ik door dat op het Liveblog van de NOS het tussen 13.00 en 14.00 uur het meest spannend is. Dan verschijnen de nieuwe cijfers van het RIVM. We tellen ziekenhuisopnames, we tellen doden, we tellen de dagen dat we nog verplicht in quarantaine moeten zitten, de dagen dat het in ons dorp of onze stad nog zo ontzettend ongezellig is op straat.

Maar psalm 90 roept ons op om de dagen te tellen dat wijsheid ons hart vervult. Dat vertaald Paolo Giordano als ‘leer ons onze dagen te tellen om onze dagen een waarde te geven’. Dat is de kern van zijn essay: we kunnen er naar streven om zin te geven aan deze besmetting.

Wat leer ik in deze tijd? Waar bepaalt deze crisis mij persoonlijk bij? Voor welke uitdagingen word ik persoonlijk gesteld, voor bijvoorbeeld nieuwe spirituele groei? Deze vragen liggen in het hart van de Mussar oefeningen.

The radiant face

Iemand twitterde afgelopen week: ‘Hé mensen, voor zover we weten krijg je geen corona van elkaar begroeten op straat. Doen dus. Juist nu!’

Eén van de dingen waar ik in deze tijd door uitgedaagd word, is het bewust mensen aankijken. Ik hou niet zo van beeldbellen. Het is me te frontaal om iemand zo continu in het gezicht te kijken. In deze tijd van sociale onthouding waarin je nauwelijks met vrienden afspreekt, is dit echter de beste manier om elkaar letterlijk niet uit het oog te verliezen. Dus huppakee: oefenen.

Hierin ligt voor mij ook een spirituele verdieping. Rabbijn Wolbe zei dat geschapen zijn in het beeld van God, betekent dat God ons als mens de kracht van ‘the radiant face’ gegeven heeft. Ons gezicht kán stralen, licht geven. Het gebeurt wanneer na veel moeite er verbinding tot stand komt bij FaceTime en we elkaar zien en naar elkaar lachen.

Ons gelaat heeft een bijzondere kracht in de communicatie. Emanuel Levinas heeft daar al van alles over gezegd. Die kracht zit in de emotionele expressie van ons gezicht. Een gezicht dat boosheid toont, of agressie, of misschien wel afwijzing, kan heel intens binnen komen. Zó intens dat je wat bang wordt voor wat je in het gezicht van een ander kunt zien en daarom liever oogcontact vermijdt. Maar andersom geldt ook: emoties van compassie, liefde, vriendelijkheid in het gezicht van een ander lezen kan intens troosten.

Wat laat ik een ander lezen in mijn gezicht, als ik mensen tegenkom op straat? De jongen die mijn winkelwagentje desinfecteert? De oudere vrouw die netjes opzij gaat op het bospad? Mijn vriend of vriendin die FaceTimed? Laat ik ze iets van Gods afdruk in mij lezen, iets van hoop en troostende nabijheid juist in deze tijd?

En kan, en bovenal durf, ik in het gezicht van de ander iets van Gods nabijheid zien?

‘Be the first to give [the greeting of] ‘Shalom’ to every person’

Rabbijn Matia ben Harash


En Hij riep

Uncategorised Posted on Thu, March 26, 2020 17:25:12

Soms ben ik zo geraakt door hoe de Mussartraditie kan helpen in het leren leven, dat ik het alleen maar wil doorgeven. Daarom deel ik nu hier een verhaal. Het werd deze week verteld door Alan Morinis. Hij is een van de bekendste hedendaagse Mussar-leraren.

In 1849 werd Europa geteisterd door een cholera epidemie. In die tijd stichtte Yisrael Salanter de Mussar beweging in Europa. Salanter was rabbijn in de joodse gemeenschap van Vilnius, een Litouws stadje. Temidden van de epidemie brak Jom Kippoer aan, de Grote Verzoendag. Traditiegetrouw komen Joden dan de hele dag samen in de synagoge, om samen te bidden en te vasten. Maar die dag in 1849, stuurde Salanter iedereen naar buiten. Adem frisse lucht! Eet! Drink! En volgens het verhaal hield hij een stuk cake in zijn ene hand en een glas wijn in zijn andere hand, sprak de zegen uit en at en dronk. Ga naar huis, doe als ik! Zo sprak hij zijn gemeenschap toe.

Het gebod van Pikuach Nefesh, een leven redden, gaat boven alle andere geboden en daarom mag, als je er levens mee kunt redden, alle rituele geboden gebroken worden.

Máár… rabbijn Salanter ging nog een stapje verder. Hij meldde zich als vrijwilliger, en riep zijn gemeenschap op om dat ook te doen, om te zorgen voor de zieken en de weeskinderen die achter bleven, om voedsel uit te delen.

Het is een rijk verhaal om met elkaar te delen in deze tijd waarin onze vastenperiode ineens een heel andere context gekregen heeft. Waar ik zelf op weg was naar de innerlijke bron, daar waar God in ons is, met een boekje van Anselm Grun, heb ik dat boekje al een tijdje niet meer opengeslagen. Met steeds weer nieuwe persconferenties en aanblijvende mediaberichten is het moeilijk om de innerlijke rust vast te houden. Mensen maken zich zorgen, een enkeling is zo angstig dat hij uit voorzorgsmaatregelen zoveel chloor drinkt dat hij sterft. Wat te doen, nu, op dit moment, in de wereld om mij heen waar de angst net zo wijdverspreid is als het virus?

Ergens hoorde ik voorbij komen dat het nog nooit zo eenvoudig is geweest om mensenlevens te redden: gewoon 1,5 meter afstand houden, binnen blijven, handen wassen. Dat zijn de rituelen waar we ons nu even aan moeten houden.

En een stapje verder?

Hulp aanbieden, boodschappen brengen bij je buren die in isolatie zitten? Een extra telefoontje doen naar die mevrouw die altijd klaagt maar nu haar kinderen en kleinkinderen niet ziet? Je eigen laatste mondkapjes inleveren bij het zorgcentrum? Een moeder helpen die na een week met haar dochtertje met gedragsproblemen niet meer weet wat te doen thuis?

Wat doe ik om niet alleen mensenlevens te redden maar ook mensenlevens leefbaar te houden?

Morgen beginnen Joden wereldwijd met het lezen van het boek Leviticus. Een bijbelboek dat ik zelden nog opensla, niet in de kerk en ook niet thuis. Een (naar) boek vol wetten en straffen, dacht ik altijd. Waarom ik zo ben gaan hechten aan Mussar? Omdat die traditie mij laat zien hoe beperkt mijn bijbelervaringen en getheologiseer is. Hoeveel rijker, hoeveel dieper het kan zijn om de Bijbel te lezen.

‘En [Hij] riep…’ dat zijn de eerste woorden van het boek Leviticus. God roept Mozes en vertelt hem welke regels, rituelen en offers er gelden. Maar het gaat uiteindelijk niet om die regels, rituelen en offers. Het gaat om de terugkerende oproep ‘wees heilig, want Ik ben heilig’ (Lev. 19), een van de weinige geboden die in het Nieuwe Testament herhaald worden (I Petr. I). Het gaat om de spirituele groei in heiligheid, de groei die ons dichter brengt bij het wezen van God en daarmee misschien ook bij onze innerlijke bron.

Rabbijn Salanter leerde zijn gemeenschap dat wanneer je méér doet dan waartoe je geroepen wordt, er spirituele groei mogelijk is. Daarbij gaat het niet om jezelf weg cijferen of onverantwoord met je eigen gezondheid omgaan. Het gaat om in het moment te weten wat te doen om zorg te dragen voor de noden van een ander. Zorg dragen gaat om aandachtig aanwezig (durven!) zijn, datgene doen wat de ander en de wereld een beetje meer ‘heel’ kan maken. De zorgen en de angst van een ander, nodigt jouw mogelijkheid tot barmhartig-zijn uit. Het maakt dat je ziet en weet: wat en wie is mijn moeite nu waard? Welk offer ben ik in deze situatie vandaag bereid om te brengen? Welke last kan ik mede dragen?

En Hij roept. Waartoe roept de Eeuwige mij? En zie ik in die roep ook mijn mogelijkheid om meer op de Eeuwige te gaan lijken?

“The spiritual is higher than the physical, but the physical needs of another are an obligation of my spiritual life.”

Rabbijn Salanter



Een zonnig weekend

Uncategorised Posted on Mon, March 23, 2020 11:04:31

Dit weekend had ik moeite om alle indrukken die op me af kwamen bij elkaar te krijgen. Het was mooi weer, de zon scheen aan een strakblauwe hemel. De vogels kondigden al vroeg de dag aan. Mijn lief fietste langs de dijk. Toen ze thuis kwam vertelde ze dat ze kinderen zag springen op trampolines en in de sloot zwommen zwanen. Was er echt iets aan de hand in de wereld? 

‘Too much I, too less we’, zei Jonathan Sacks.

De I’s zijn wijdverspreid, het viel me nu pas scherp op. Op het journaal zag ik een file staan voor de bouwmarkt. ‘De zolder moet nodig verbouwd worden, daar heb je nu mooi tijd voor, zei mijn vrouw’, vertelde een man. Een moeder die met het hele gezin bij de afvalstort was, zei: ‘Ja, thuis zitten we ook bij elkaar dus waarom zouden we niet met zijn allen gaan’. Aan een jongen werd gevraagd wat er voor nodig is om hem echt thuis te houden. ‘Als de overheid een lock-down instelt’, was zijn antwoord. Dán zou hij wel luisteren.

Waren we in Nederland niet juist zo trots op wat afstand tussen de overheid en het individu en de eigen verantwoordelijkheid? Maakt deze crisis ons bewust van het feit dat we onze individuele vrijheid als een afgod boven alles stellen? Of misschien wel dat ons geloof in de weldenkende mens die eigen goede afwegingen kan maken doorgeslagen is?   

Diezelfde avond zag ik de emotie op het gezicht van een vrouw die in het ziekenhuis werkt en geïnterviewd werd. Ik zag de verbijstering van een herstellende corona-patiënt die de beelden zag van mensen die in het park bij elkaar zitten en sporten. Ja, zij had het wel onderschat. Ik kreeg een appje van iemand wiens man corona heeft en maar heel langzaam herstellende is. ‘Het is echt een heel naar virus’.

 ‘Ik voel me gezond’; ‘Ik heb nergens last van’; ‘Ik val niet in de risicogroep’. Thuis blijven doe je niet voor jezelf. Je maakt deel uit van een groter geheel. En voor dat grotere geheel dragen we allemaal verantwoordelijkheid. Een verantwoordelijkheid die zich in de eerste plaats richt op het laten functioneren van ons goed georganiseerde zorgstelsel. En dan heb ik het nog niet over het behoren dat de wereldwijde gemeenschap van mensen, waarvan er velen wonen in landen en gebieden waar het allemaal veel minder goed geregeld is om zo’n crisis op te vangen en waar een vaccin eigenlijk altijd te laat komt.

En ja, thuisblijven is niet altijd leuk en misschien zijn we het ook wel wat verleerd om aan slow-down te doen. Het is niet leuk, omdat het mooi weer is en je er op uit wilt trekken. Het is niet leuk, omdat het in huis stil is en er niemand is behalve jij. Het is niet leuk omdat er thuis vaker gevochten dan geknuffeld wordt. Ja, deze crisis vergroot het lijden dat er al is door het gebrek aan menselijk contact én vergroot het lijden dat ontstaat door destructief menselijk contact.

Deze crisis levert heel veel (morele) vragen op en soms zijn die heel erg moeilijk. Heel eerlijk gezegd worstel ik er ook mee. Wie had ooit kunnen denken dat de vorm van altruïsme dat ons zou kunnen redden, zou bestaan uit matiging van sociaal contact. Of, in de woorden van Awraham Soetendorp vandaag: ‘In isolatie zijn wij paradoxaal genoeg het meest verbonden.’ Waar laat ik mij door leiden, welke waarden bepalen nu wat ik doe of laat? Waar liggen de grenzen, waar wordt ‘fysieke afstand houden’ inhumaan? Wél heb ik altijd al gedacht dat het doorgeslagen individualisme en bijbehorende verering van het Zelf ons vroeg of laat meer kwaad dan goed zou doen.

Van harte hoop ik dat ook komende week de kerkklokken zullen luiden. Zodat het niet een optimistische actie blijkt te zijn.

Hoop is een kwestie van een lange adem.



« PreviousNext »