De Grieken kenden de mythe van de godin Demeter. Wanneer zij haar dochter Persephone verliest, breekt in haar moederhart zoveel verdriet open dat een felle pijn bezit van haar neemt. Ze gooit haar hoofdtooi af, weigert voedsel en gaat op zoek naar haar dochter. De godin Demeter gaf zo een beeld van ‘de moeder’, een geïdealiseerd model van hoe een moeder hoort te zijn. Ze houdt onvoorwaardelijk van haar kind, ze lijdt als haar kind lijdt, ze gaat tot het uiterste omwille van het welzijn en de bescherming van haar kind. Ze blijft haar dochter trouw, al moet zij in haar eigen zoektocht leren omgaan met het noodlot als ze ontvoerd wordt door Hades, de god van de onderwereld.

Een moeder die voor haar dochter tot het uiterste gaat. Ook in de Bijbel staat zo’n verhaal, dat vanochtend gelezen werd in Silo. Een vrouw, een niet-jodin, die tot het uiterste gaat – ja zelfs haar eigen eer opgeeft – voor de genezing van haar dochter (Markus 7).

We kennen vanuit de Bijbel ook de Moeder Dolorosa, de lijdende moeder die haar gekruisigde zoon nog eenmaal vast houdt. Stef Bos heeft er een lied over geschreven met daarin de woorden:

‘Ik zou mijn leven geven
Om nog een keer voor een dag
Het licht te zien in jouw ogen’

Paloma Varga Weisz, Waldfrau (2001)

Zo anders was dit beeld van de moeder dat ik ruim een week geleden, op mijn geboortedag, zag in het Bonnefantenmuseum. Het raakte mij diep. De moeder in het beeld van Paloma Varga Weisz is het tegenovergestelde van de moedermythe, en de moeder uit Markus 7. Dat is liever niet zoals wij een moeder zien, over een moeder denken. Van een afstand lijkt het zelfs eerder een zwart spook of een zwart gat. Als je dichter bij het beeld komt zie je een verminkt kind op haar schoot. Een kind met bulten, dat tevergeefs haar blik zoekt want de moeder is een lege huls. Er valt niets te ontvangen van deze moeder. Zelfs niet de enkele omarming, de kleinste aanraking, wat de erkenning van het bestaan van haar kind zou kunnen uitdrukken. Ze wordt tegengehouden door iets onzichtbaars, door iets zwarts, door haar eigen onderwereld van spoken uit het verleden of angsten waardoor ze zelf nooit een gezicht heeft gekregen. Hoe onbedoeld en ongewenst ook, het is onvermijdelijk dat ze haar kind meetrekt die onderwereld in. Het kind wendt zich van moeder af en houdt zichzelf vast, het enige dat het kind nog rest.

Met zo’n moeder blijft een kind achter met een moederwond. Altijd op zoek naar wie zijn moeder is of kan zijn, wie hem kan voeden voor het leven. Zoals Martin Buber schreef over zijn zoektocht (zie eerder op dit blog) en zoals ik dat zelf ook zo ervaar. Steeds weer geconfronteerd met de bulten die door die wond zijn achtergebleven. Het kind moet zijn eigen moeder leren worden, die teer en liefdevol de armen om het eigen verwonde kind slaat, zijn bestaan erkennend en voedend. Het moet zichzelf helpen groot te groeien om de wereld in te trekken, van de duistere onderwereld naar de kleuren die het Licht geeft.