Blog Image

Yirah (I)

Beschouwing Posted on Sun, July 11, 2021 16:48:45

Vanochtend liep ik met Lewis, mijn hond, bij Amerongen door de Bovenpolder. Langs de uiterwaarden voert het pad naar het kasteel. Voor mij liepen twee mannen, rugzak op en allebei een stok. Ze stonden stil en keken met zwijgende aandacht om zich heen. ‘Mooi is het hier he’, zei ik toen ik hen passeerde. ‘Prachtig! Maar dat zult u wel gewend zijn’.

Terwijl ik verder liep dacht ik na over de reactie van deze man. Als je je omgeving kent, in alles wat je bekend is en waar je aan gewend bent, kun je dan nog zien hoe mooi die alledaagse vanzelfsprekendheid is? Deze terloopse ontmoeting heeft alles te maken met de joodse Mussar les die ik deze maand volg. Elke maand spiegelen we ons leven aan een karakter eigenschap die door de Tora aangemoedigd wordt. Deze maand gaat het over yirah. Dit Hebreeuwse woord laat zich vertalen als: vrees/angst, ontzag of eerbied.

De joodse meesters leren dat ontzag vooraf gaat aan geloof. Eerst moeten we groeien in ontzag om geloof te bereiken. Iemand die gelooft wordt niet aangeduid als ‘gelovige’, maar als ‘yare hashem’ genoemd: ‘Hij die ontzag heeft voor De Naam’.  

Geloof kan beginnen bij angst, als je rekent op bestraffing van wat je in je leven niet goed hebt gedaan. Je kunt je streng aan religieuze verplichtingen houden, of star gericht zijn op onwrikbare dogma’s, uit angst voor een uiteindelijk oordeel. Je probeert je zielsbehoud veilig en zeker te stellen – en dat is dan je geloof. Maar waar zekerheid begint, eindigt geloof.  

Angst kan wel degelijk heilzaam zijn op je weg naar spirituele groei, maar het is niet waar je aan werkt als je bezig bent met toenemen in yirah. Yirah gaat om de vraag: waar is de plek van Gods glorie? Het antwoord op die vraag weet je alleen als je je ogen, de ogen van je hart, opent. Heschel beschrijft yirah als het gevoel voor de overal voorkomende verwijzing naar hem die alle dingen te boven gaat. Het gaat volgens hem om ‘blikvelden die verder reiken dan een individueel leven’.[1]

Er wordt ook wel eens door joodse meesters gesproken over ‘ontzag voor de hemel’[2]. Dat geeft aan wat je plek is in de wereld. Als je je gevoel van ontzag verliest, wordt het heelal een marktplein voor je, schrijft Heschel. Op een marktplein draait het om productie, kopen en verkopen, winst, meer-meer-meer.

Deze maand houdt yirah me bezig: leef ik vanuit vrees of uit ontzag? Waar heb ik in deze wereld, die toch alles weg heeft van een groot – online – marktplein, nog eerbied voor? Reis ik de wereld over, om ergens ver weg dat gevoel van ontzag te kunnen ervaren, of kan het ook dicht bij huis? Merk ik het nog wel op, of is het allemaal al te vanzelfsprekend voor me geworden? Wat kan ik doen om te groeien in mijn gevoel van yirah? Bij Mussar is het dan de bedoeling dat je een oefening voor jezelf bedenkt, bv ‘ik neem elke dag iets nietigs in mijn handen om het met aandacht te bekijken’. Zo leren binnen Mussar moedigt mij aan om op te ruimen (doet de aanstaande verhuizing ook) wat in de weg zit, ruimte te maken zodat ik in elk moment dat bewustzijn open kan zetten dat leidt tot een diepere waarheid, een diepere wijsheid van wat leven is. Yirah-ervaringen zijn de grote meesters die ons helpen om de betekenis van het leven te begrijpen. In elke synagoge is de tekst ‘Weet voor wie je staat’ te lezen. Helaas is ook weleens gedacht dat een kind vroom zou worden als het maar zou weten dat God alles ziet, en dan vooral met een straffende hand en boze ogen. Dan hebben we heel wat weerstand te overbruggen om weer te gaan leven vanuit ‘Weet voor wie je staat’. Naast Yirah Hashem– het ontzag voor God – kennen de joden Ahavat Hashem – de liefde tot God. Ze staan naast elkaar en beïnvloeden elkaar (yirat hashem leidt tot ahavat hashem en andersom, als een proces van verrijking en verdieping in je relatie tot God). Beiden komen niet vanuit onszelf, maar van buiten ons naar ons toe.  Een lied van The Violet Burning, geïnspireerd door psalm 8,  spreekt over dit ontzag en leert mij hoe ik ontzag en liefde bij elkaar kan brengen:

When I consider / The beauty of Your fingertips / The moon and the stars over me /

Who am I, that You would be mindful of me?

Maker of the stars / Eternal God / Awesome and bright /

Your mercies, each morning are new

I am so in love with you / My heart I gladly give to You

Maker of the stars

The Violet Burning, Faith and Devotions of a Satellite Heart

De onvoorstelbare grootheid van het heelal en het feit dat God daar een plaats voor jou heeft bedacht, is niets anders dan Gods liefde. Voor jou. Dat voor ogen houden, weten dat dat onze plek is, leidt ons af van onze neiging tot arrogantie en egocentrisme.

Van alles wat Prediker aan wijsheid door wil geven, geeft hij aan het eind een samenvatting van de kern:

Vrees God, en houdt U aan zijn geboden, want dit geldt voor alle mensen’.

Prediker 12:13

Dat vers is in de meeste vertalingen wat armzalig vertaald vanuit het Hebreeuws. In Nederlandse vertalingen staat dan: want dit betaamt alle mensen, of: dit geldt voor de hele mensheid. Maar een meer precieze vertaling zou zijn: ‘want dit is de hele mens’. Volgens een Praagse rabbi uit de 16e eeuw, Yehudah Loew, betekent dit dat yirah het doel van de mens is. Vergelijk maar eens met de tekst uit Deuteronomium:

‘Welnu, Israël, wat heeft de Ene, je God, anders van je gevraagd dan te vrezen de Ene, je God, door te wandelen in al zijn wegen en hem lief te hebben, door de Ene, je God, te dienen met heel je hart en met heel je ziel’.

Deuteronomium 10:12

Dit doel bereiken we door alle momenten in het leven te leren zien en ervaren in het licht van Gods goedheid en liefdevolle zegen, als Gods geschenk aan ons. En tegelijk betekent het ook, en dat geeft de tekst uit Deuteronomium al aan, dat ontzag voor God het begin is van mijn heelwording als mens. Voor vandaag was dit genoeg, dus dat ga ik de volgende keer uiteenzetten.

(wordt vervolgd)


[1] Abraham Joshua Heschel, God zoekt de mens, 82.

[2] Alan Morinis, Van Hoofd tot Hart, 50.



Zegenen (II)

Beschouwing Posted on Sat, June 19, 2021 16:14:49

Het was ongeveer een week nadat ik mijn laatste blog geschreven had. Via LinkedIn kreeg ik een contactverzoek van Joël. Gedurende zijn tijd op het HAVO heb ik hem heel wat uurtjes les gegeven. In mijn herinnering nog niet zo lang geleden, maar inmiddels is hij toch een jongeman van 26. Hij schreef dat hij me wilde bedanken en of we een keer konden bellen. Ik was nieuwsgierig naar hem, hoe het nu met hem gaat. Joël was een bijzondere leerling. Ik herinner me nog goed hoe hij in de brugklas aan het tafeltje helemaal vooraan vlak voor me ging zitten. Altijd nieuwsgierig zijn vinger in de lucht, zeer geïnteresseerd in alles wat met religie en geloven te maken had. Maar ook een leerling met zoals we dat noemden ‘een rugzakje’, namelijk Asperger. Hij was zoals hij was en volgde zijn eigen pad. Niet één in een dozijn maar een leerling die je direct herinnert bij zo’n contactverzoek.

En zo gebeurde het dat hij mij op een dinsdag belde. Ik zat in de auto, kwam net bij een cliënt vandaan. Hij vertelde hoe zijn weg was gegaan sinds het behalen van zijn havo diploma en hoe hij nu terugkijkt op zijn middelbare schooltijd. ‘Ik heb Jezus leren kennen’, zei hij. Hij maakt muziek en filmpjes waarin hij die geestelijke thuiskomst doorgeeft. Ik vertelde hem dat ik niet meer als docent werkte maar door mijn stembandprobleem (dat heeft hij als leerling niet meegemaakt) nu mensen met niet aangeboren hersenletsel ben gaan begeleiden. Inmiddels had ik mijn auto bij de Albert Heijn geparkeerd. Voordat ik naar huis zou gaan moest ik nog even een boodschapje doen. Het gesprek kwam tot een afronding. ‘Mag ik voor je bidden?’ vroeg hij nog. Een vraag die me even verraste. ‘Ja, natuurlijk, laten we voor elkaar bidden’, zei ik, terwijl ik me afvroeg of hij bedoelde nu, hier, op dinsdagmiddag 13.25 uur terwijl ik in mijn auto voor de Appie sta. Ja, dat bedoelde hij. En zo begon hij in alle rust tot God de Vader te spreken. Ik luisterde, bad mee.

Toen, bijna aan het eind, gebeurde het. ‘En zo wil ik je ook de zegen meegeven…’ en aan het eind van dat gebed sprak hij de zegenwoorden uit Numeri uit waar ik mijn laatste blog over schreef. Ik kreeg tranen in mijn ogen. De leerling die de leraar zegent. De leerling die nu zelf leraar is geworden. Zo’n diepe en rijke oogst, zelfs nu dat ik mijn werk niet meer doe, heb ik nog nooit van mijn werk gehad.

Het aangezicht van God straalde via zijn stem in ons gesprek door. Zomaar een zegen op de dinsdagmiddag. Ik vertelde hem dat het me raakte dat hij nu juist die zegen uitsprak, omdat ik er dat weekend over geschreven had. Hij vroeg me naar mijn blog. Ik stuurde een link en kreeg een filmpje van hem als antwoord met de titel ‘de zoon en de Vader’. Het was zijn afstudeerproject. Een autobiografische docufilm van hoe zijn ervaringen, hoe pijnlijk soms ook als zoon van gescheiden ouders, een jeugd die niet alleen maar vloeiend verliep, en alle vragen naar de eigen identiteit die dat bij hem opriep, ertoe hebben geleid dat hij in God zijn Vader vond.

(Joël heeft dit blog voor publicatie gelezen)



Zegenen (I)

Beschouwing Posted on Sun, May 09, 2021 14:07:27

Ze, Neeltje Maria Min, schreef het op haar negentiende in haar debuutbundel en het bleef lange tijd in de top tien van de meest favoriete gedichten:

mijn moeder is mijn naam vergeten,
mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
hoe moet ik mij geborgen weten?

noem mij, bevestig mijn bestaan,
laat mijn naam zijn als een keten.
noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.

voor wie ik liefheb, wil ik heten.

Neelte Maria Min, Voor wie ik liefheb wil ik heten, 1966

Woorden vanuit de leegte van het bestaan, die vragen naar bestaanszekerheid, bestaansvertrouwen.

Wie mag ik zijn? Waar ben ik welkom? Heb ik een naam? Waar kan ik me aan vasthouden als een ketting aan een anker?  Waar ben ik veilig en beschut? Wie, o wie, is mijn moeder?

Die laatste vraag is niet de vraag naar de biologische moeder, maar naar de moeder die je voedt met geestelijk, innerlijk, leven. De moeder die maakt dat je lief kunt hebben. Niet alle moeders voeden hun kinderen op die manier, niet alle moeders kúnnen. Soms ligt er een taboe op het benoemen van die werkelijkheid. Op een moederdag kan dat soms weer confronterend aanwezig zijn.

Een krachtig joods ritueel aan het begin van de sabbat probeert kinderen, maar ook hun vaders en moeders, antwoord te geven op de vragen naar bestaansvertrouwen, naar bestaansrecht. Joodse vaders en moeders leggen bij het ontsteken van het sabbatslicht de handen op de hoofden van hun kinderen en zegenen hen met de zegen uit Numeri 6:

‘De Eeuwige zegene u, en behoede u!

De Eeuwige doe Zijn aangezicht over u lichten, en zij u genadig!

De Eeuwige verheffe Zijn aangezicht over u, en geve u vrede!’

Zo zullen zij Mijn Naam op de kinderen Israëls leggen; en Ik zal hen zegenen

Numeri 6: 24-27

God, de bron van al het Leven, zal je anker zijn. Als je niet weet wie je bent of kunt zijn, als je het gevoel hebt dat je niet bij je naam gekend wordt, dan zal Gods Naam op je gelegd worden. Wat een schoonheid zit er in dat laatste vers. Waar in de voorgaande verzen de zegen namens God uitgesproken wordt, is het in het laatste vers God Zelf die hen zal zegenen omdat zij Zijn Naam op de kinderen hebben gelegd. Gods Naam, dat is wie Hij is. In het zegenritueel van de ouders worden de vingers van de hand zó gespreid dat de beginletter van Gods Naam, Sjaddai, zichtbaar wordt.

Gods Naam rust op jou. Niet de macht of het bezit van je ouders, niet de zelfveroordeling die je tegen kwam, niet de afwezige en niet de grijpende handen. Niet de woorden van mislukking en afwijzing die je soms zo in je kladden kunnen grijpen en naar beneden duwen. Nee: Gods gelaat vóór jou. Zijn nabijheid. Dat is wat het betekent als Gods Naam op je rust. In die nabijheid is er niets anders dan bescherming, genade en vrede.

In een interview met Nieuw Wij werd Jonathan Sacks gevraagd: wat betekent het om het uitverkoren volk van God te zijn? Zijn antwoord:

‘Dat je in Gods liefde kunt rusten’

Jonathan Sacks, Vraag niet wie Gods favoriete kind is, op Nieuw Wij https://www.nieuwwij.nl/interview/vraag-niet-wie-gods-favoriete-kind-is/

Ouders die hun kinderen zegenen, geven uitdrukking aan liefde die uit God voort komt en door mensenhanden doorgegeven moet worden. Ze geven uitdrukking aan het geloof in een God die Liefde is en voor wie hun zoon of dochter de Geliefde is. Liefde die uniek is en die uniek maakt. Het houdt vaders en moeders op hun plaats, maakt hen niet groter dan dat ze zijn. Het herinnert ook hen er aan waar hun kinderen vandaan komen, Wie hun zoon of dochter welkom heet in het bestaan. Iets dat iedere week om herhaling en bekrachtiging vraagt.  

Als Gods Naam op ons gelegd wordt, dan kan onze ervaring worden zoals David het beschrijft in zijn psalm:

Als een kind op de arm van zijn moeder

als een kind is mijn ziel in mij

Psalm 131:2

(wordt vervolgd)



Meer dan dezen

Beschouwing Posted on Tue, April 13, 2021 18:15:34

In deze tweede week na Pasen lees ik de ontmoetingen met de Opgestane. Maria in de graftuin, Thomas in de bovenkamer, Petrus aan de rand van het meer. Wat heeft de opstanding veranderd in de ontmoeting die Jezus heeft met mensen? Of, in andere woorden: wat verandert er met de opstanding in mensen die elkaar ontmoeten?

Petrus was in het lege graf geweest, als eerste. Er was een andere leerling bij hem, die niet bij naam wordt genoemd, die na Petrus ook een kijkje nam in het graf. Van hem wordt geschreven dat hij Maria’s verhaal van de opstanding geloofde. De tekst in het evangelie volgens Johannes (hoofdstuk 21) maakt niet duidelijk dat hetzelfde voor Petrus gold. Petrus was er bij toen Jezus verscheen en Thomas overtuigde. Daarna lezen we dat een paar discipelen samen waren. Petrus was er ook bij en hij besluit: ‘Ik ga vissen’. Hij gaat doen wat hij altijd gedaan heeft. In de verwarring en de crisis grijpt hij terug op hoe hij zichzelf kende, als visser. Dan verschijnt er een vreemde man op het strand die zegt hoe het moet. Als de leerlingen in deze man Jezus herkennen, doet Petrus iets wat hij eerder al deed: hij springt uit de boot Jezus tegemoet.

Daar op het strand gaan ze met elkaar eten. De versgevangen vis en het brood. En Jezus die doelgericht de ontmoeting met Petrus zoekt met een vreemde vraag: ‘Petrus, hou je van mij, meer dan dezen?’

Waar zou Jezus naar gewezen hebben toen hij ‘dezen’ uitsprak? Wees hij naar de andere discipelen? Petrus, hou je meer van mij dan mijn volgelingen doen? Dat is nogal een vraag. Zou ik volmondig ja kunnen én willen zeggen als mij zo’n vraag gesteld zou worden: heb ik Jezus lief méér dan mijn broeders en zusters in Silo, de geloofsgemeenschap waar ik in hoor? Ik had er maar beschaamd het zwijgen toe gedaan. Zou Petrus werkelijk zo zelfverzekerd zijn, zelfs na zijn laffe houding in de tuin van Getsemane? En zo Jezus hier Petrus werkelijk om een uitzonderlijke liefde vragen, alsof de discipelen elkaars concurrenten in de liefde zouden zijn?

Of zou Jezus gewezen hebben naar de vissen en de netten? Petrus, hou je meer van mij dan van het vissen? Dat wat je zo graag doet, daar waar je in je element bent en waar je je zelfvertrouwen en je identiteit uit haalt? Dat wat je ‘een man’ maakt? Petrus, hou je meer van mij dan wie je denkt dat je bent? Die lezing zou verklaren waarom na elke keer dat Jezus het vraagt, Petrus als het ware een nieuwe taakomschrijving krijgt. De liefde die hij voelt voor Jezus maakt het mogelijk om iemand anders te worden, iemand die niet over vissen maar over lammetjes en schapen gaat. Iemand die verantwoordelijkheid gaat dragen voor mensen. De liefde die Petrus voelt voor de Opgestane Christus stelt hem in staat om niet langer zijn eigen leven, zijn eigen koers te bepalen (‘toen je jonger was, omgordde je jezelf en liep je waar je wilde’). In plaats daarvan breekt de liefde hem open zodat hij zijn handen kan uitstrekken. Een open hand die in vertrouwen geleid wil en durft te worden. Dan durf je jezelf te laten omgorden, dat wil zeggen dat een ander je in beweging brengt, je op weg laat gaan. Dat is een ultiem vertrouwen en een ultieme overgave, want je zult komen waar je niet wilt zijn. Dat kun je opvatten als het open hart dat zó open kan zijn dat het niet bang is het vreemde, dat wat niet herkenbaar voor je is, op te zoeken en te ontmoeten. En dan gaat misschien ook wel om de duistere kanten in jezelf, de momenten dat je net als Petrus voor je eigen hachje kiest en weggelopen bent. Zou je hart juist niet kunnen openen in die ervaring, als je zelf ziet en anderen zien wie je helaas ook kunt zijn? En is opstanding niet dáár, waar de ander bij je blijft en in de hernieuwde ontmoeting je waardigheid geeft en op doet staan?

Je kunt het ook zo opvatten dat ‘komen waar je niet wilt zijn’ betekent dat die liefde zo groot is dat het je om offer(s) vraagt. Wie of wat wil je uiteindelijk volgen in je leven? Naar wie of wat slaat je innerlijke kompas uit?

Hier wordt een relatie hersteld in het licht van de opstanding, de relatie tussen Jezus en Petrus. Wie is het die twijfelt, wie is het die overtuigd moet worden of gered van de afwijzing? Jezus? Petrus? Allebei.  

Staan we op dezelfde grond? lijkt Jezus te vragen. Putten we allebei uit de liefde? Kunnen we wat was, achter ons laten, Petrus? Durven we elkaar zo lief te hebben, dat we ophouden te zijn wie we dachten dat we waren en we open en ontvankelijk zijn voor de mens die we, door onze ontmoeting met elkaar zelfs tot het dieptepunt, kunnen worden? Mogen we bij elkaar zijn, Petrus en de Opgestane, ik zelf en de Opgestane, als de avond valt en de dag ten einde loopt? Als ik niet weet welke kant ik op moet, morgen?

Een ontmoeting na een pijnlijk dieptepunt. Een ontmoeting na de ervaring door de ander verwond en afgewezen te zijn. Een ontmoeting waarin de opstanding van de Eén de ander (Petrus) tot Opgestane maakt. Die ontmoeting roept vragen op maar bovenal spiegelt het mij met die ene intense vraag: wat doet mijn liefde, meer dan dezen, voor de Opgestane? Wat zet het in beweging? Hoe kan mijn liefde voor de Opgestane herstellen, vernieuwen, voeden, durven (lijden), leiden?

“… wellicht is alles wat er aan verschrikking leeft,

in diepste wezen wel niets anders dan iets

wat onze liefde nodig heeft”

Rainer Maria Rilke


De duisternis voorbij (slot)

Beschouwing Posted on Fri, April 02, 2021 17:35:20

Wat was het heerlijk warm afgelopen week. Op een van die zonnige dagen liep ik langs de borders van onze kleine stadstuin. Tot mijn verrassing zag ik een dieppaarse bloem boven de grond op een plek waar ik dat de afgelopen drie jaar niet gezien heb. Ineens herinnerde ik me hoe ik op die plek een jaar geleden hele kleine zaadjes in een kuiltje in de grond gegraven had. Eerlijk gezegd was ik het al weer vergeten maar: Ziedaar! Na een jaar in de duisternis van de aarde en in de kou van de winter een mooie plant.

Ik dacht terug aan die hele kleine zaadjes die ik toen in mijn handpalm had. Die herinnering bracht me een beschouwing van Tomáš Halík te binnen, tijden geleden gelezen in zijn De nacht van de biechtvader. Hij schrijft daar over een uitspraak van Jezus volgens Lucas 17:

“Als jullie geloof hadden als een mosterdzaadje…”

Het was Jezus’ antwoord toen zijn leerlingen hem vroegen om méér geloof. Halík las die uitspraak ineens met nieuwe ogen. Het gaat bij God niet om het geloof dat groots en meeslepend, steeds meer, moet zijn. Het hoeft zelfs geen wonderen te verwachten. Nee, het gaat Jezus om geloof dat klein wordt, zó nietig, klein en kwetsbaar als een mosterdzaadje. Zó klein kan het zijn kracht tonen, leven brengen en voorbij de duisternis komen. Dat is een wereldvreemd idee van wat groei is. De Bijbel leert ons dat de duisternis, de donkere nacht, niet iets is waar we voor te vrezen hebben en ook niet wat we bestrijden moeten of ons tegen verzetten. We moeten leren om door de duisternis heen te gaan, om het uit te houden want juist daar kan het geloof, het vertrouwen, de hoop en de liefde ontkiemen en zichtbaar worden. Open barsten. Niet weglopen van je eigen duisternis, maar ook niet van die van een ander.  

Hoe klein werd Jezus’ geloof, Jezus’ vertrouwen, toen hij volgens Marcus aan het kruis de woorden van David citeerde:

“Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?”

Psalm 22

Jezus sterft niet groots en meeslepend, zich hoopvol overgevend en wachtend op hemelse glorie. Jezus stierf bang en wenend, alleen en gebroken. Zou Hij op dat punt van diepe duisternis geloof hebben in wat Paulus na hem geloofde, dat niets ons kan scheiden van de liefde van God?

Een geloof dat klein wordt, is een geloof dat durft te leven temidden van alle aardse paradoxen. Van licht dat door duisternis overvallen kan worden, onschuld die geroofd kan worden, liefde die kan veranderen in haat, verraad en verlating. Alleen een klein geloof kan leren dat liefde uiteindelijk pas bestaat juist vanwege de vergankelijkheid. Klein, kwetsbaar geloof kan ruimte maken voor vertrouwen, voor overgave. Daar waar we delen over ons eigen lijden, kruisiging en dood kan vreugde ervaren worden. Klein geloof kan zich laten trekken door het licht.

‘Neem dagelijks uw kruis op’, zei Jezus.

Mijn kruis. Dagelijks. Opnemen.

Dat is: er contact mee maken, het aanvaarden. Er mee onderweg gaan. Niet van me af duwen, niet vervloeken, niet negeren en ontkennen. En ja, dan voelen de wonden nog dieper, pijnlijker, de duisternis nog dikker.

Elke pelgrim die bij aanvang van het Pesachfeest de stad Jeruzalem binnen ging werd volgens joodse liturgie begroet met: ‘Gezegend hij die komt in de naam van de Heer’. Precies zoals Jezus begroet werd toen hij op een ezel Jeruzalem binnen reed. Jezus gaat ons als pelgrim voor en ook wij zijn gezegend én gebroken. Jezus ging niet de weg vóór mij, alsof ik niet door de ervaringen van het duister en de dood heen hoef te gaan. Ik moet mijn eigen weg gaan, van pijn die ik draag, van innerlijke verscheurdheid, van schuld en onschuld. Maar ik weet Jezus aan mijn zij, met zijn kruis op zijn rug én met een even klein geloof als ik soms heb tegenover de grote macht en kracht van het duister die het voor het zeggen hebben in mijn hart en in de wereld om mij heen. Mét mijn kruis gezegend worden. Zoals Jakob in het donker van de nacht vecht voor zijn leven en in dat gevecht op leven en dood tenslotte vraagt om de zegen. Vlak voordat het licht invalt en de nieuwe dag begint.

Een klein geloof kent de ervaring dat alles verloren is. Zoals Job. Zoals Maria die op paasmorgen in tranen naar het graf loopt. Wanneer je niets meer hebt, kan van alles je tegemoet komen. Zelfs God, ook al herken je Hem niet meteen. Door de liefde van die God, een liefde die sterker is dan de dood, worden we begroet:

“Gezegend, jij die komt in naam van Mij.”

De mens onderweg, jij, ik, door en in de duisternis, de duisternis voorbij.



Duisternis VII : wat is verlossing?

Beschouwing Posted on Sun, March 14, 2021 13:04:08

Jonathan Sacks schreef in zijn boek ‘Een gebroken wereld heel maken’ een hoofdstuk over ‘Het kwaad goedmaken’. In dat hoofdstuk verteld hij zeven verhalen van mensen die grote pijn, onmetelijk verdriet en verlies hebben meegemaakt. Het zijn verhalen waarin kwaad, de confrontatie met de dood, beantwoord werd met een duidelijke keus voor het leven. Aan het eind van dat hoofdstuk zegt Sacks:

“Kwaad kan nooit gerechtvaardigd worden als de wil van God, maar kan goedgemaakt worden, ook al wordt het nooit volkomen ongedaan gemaakt. Dit waren een paar mensen – opvolgers van Job in de wereld na de holocaust – die Gods geloof in de mensheid rechtvaardigen”.

Jonathan Sacks, Een gebroken wereld heel maken, 252.

Bij ervaringen met de duisternis, met het kwaad, zijn we geneigd om te zoeken naar een rechtvaardiging. We kunnen alles hanteren als we maar weten waarom. Een barende vrouw kan de pijn verdragen, maar dat zou ze onmogelijk kunnen als ze niet zwanger zou zijn. Als we weten waar het toe leidt, is het geen kwaad maar pijn.

We zijn gemaakt met een gevoel voor, een afstamming op doelgerichtheid. Neem bijvoorbeeld een schaar. Als ik een schaar op de juist wijze gebruik dan kan het een waardevol gereedschap zijn. Zo heeft God het bedoeld in het scheppingsverhaal. We kunnen niet leven in een wereld waar dingen zinloos gebeuren. Juist dat maakt die vraag zo sterk: wat is het doel, de zin van dood, pijn, lijden?

Maar doet de rechtvaardiging er wel toe? Is het kwaad, het lijden, de pijn minder als we het kunnen rechtvaardigen met het doel dat het heeft? Uiteindelijk is de pijn even groot. Bij kwaad en lijden zien we het doel niet, en we hoeven het ook niet te zien. Het is voldoende te weten dat het er is, ook als we het niet zien. Juist op die plek oefenen we ons geloof.

Het Bijbelverhaal van Job vertelt dat hij er in zijn zoektocht naar de vraag waarom hij lijdt niet uit. Hij mag God aanklagen, maar tegelijk is het wat arrogant: weet Job het verschil tussen goed en kwaad en God niet?

De vrienden van Job kwamen om de pijn te rechtvaardigen. Maar weten wat de pijn rechtvaardigt, is uiteindelijk niet waar het om gaat.

“Het geloof dat telt is het geloof dat werkelijkheid wordt in mensenlevens, in daden en woorden die enkele van de wonden van een gebroken wereld heel maken”.

Jonathan Sacks

Niet de pijn rechtvaardigen, maar delen in de pijn.

Rabbijn Manis Friedman vertelt in een lezing over het kwaad dat het kwaad een hele sterke energie in zich draagt, een hele sterke kracht. Door onze daden moeten we deze kracht transformeren, overbrengen naar de kant van het goede. Dat is de diepere laag in de vraag van Mordechai: ““Wie weet ben je juist koningin geworden met het oog op een tijd als deze” (Esther 4:14).

In het kwaad zit iets verborgen dat heilig moet worden gemaakt door ons. Zoals in één van de verhalen die Sacks vertelt over Yoni Jesner. Een negentienjarige joodse jongen, studerend voor arts. Hij zat in 2002 in een bus in Tel Aviv  die door een zelfmoordterrorist opgeblazen werd. Yoni raakte hersendood. Als aankomend arts had Yoni levens willen redden. Zijn familie nam in de uren na de aanslag het besluit om zijn nieren, lever en milt voor transplantatie aan te bieden. Daardoor veranderde het leven van Yasmin Abu Ramila, een Palestijns meisje uit Oost Jeruzalem. Haat, dood en vernietiging kreeg met leven en hoop een antwoord.

Frans Snik is sterrenkundige aan de Universiteit Leiden. Hij ontwikkelt technologie om het licht van exoplaneten op te vangen. Zie : Hoe zien we leven in het licht van een exoplaneet? – Nacht van Ontdekkingen

Dat is de doorgaande schepping. Groeien in het beeld van God is het antwoord dat kwaad kan veranderen in goed. Het is niet voldoende om te kiezen voor het goede, om het goede te doen. ‘Goede daden alleen zullen de geschiedenis niet goed maken’ schreef Heschel. Het gaat er om dat we het kwade overwinnen door het goede, door iets nieuws in de wereld te brengen dat het kwaad eindigt of ombuigt. Dát is wat de schepping van de mens ‘zeer goed’ maakt omdat de mens beide neigingen, beide krachten, in zich heeft. De neiging tot het kwaad is een kracht die nodig is om  verlossing mogelijk te maken. We geloven niet in het lot dat medogenloos en willoos met ons speelt en doelt, maar in een God die verandering kan brengen omdat God gelooft in de mogelijkheid tot verandering in ons!

Dat is tikkoen olam, de wereld heel maken, als antwoord op Gods vertrouwen, zijn geloof, in ons.

“Hoewel zich bewust van de gevaren en valkuilen van het bestaan is de joodse traditie een voortdurende herinnering aan de grootse en eeuwige kansen om het goede te doen”.

Abraham J. Heschel, God zoekt de mens, 352.

Het is zoals die mooie verzen in Job 28 (lees ze allemaal!), die komen nadat alle verwijten en al het zoeken naar de oorzaken van kwaad en lijden voorbij zijn:

“Er is een plaats waar zilver wordt gewonnen,

een plaats waar goud gewassen wordt.

IJzer wordt uit de aarde opgedolven

en koper wordt uit de erts gesmolten.

De mens verdrijft de duisternis,

hij dringt door tot in het binnenste der aarde,

tot aan de steen van diepst verborgen donkerte”.

Job 28:1-3

Gaan tot het diepst van de donkerte. Uit het diepst der aarde, daar waar het donker is en waar je alleen komt door zwoegen, kou en verlaten zijn, dáár is ook de mogelijkheid tot het vinden van kostbare edelstenen. Verlossing komt niet enkel door genade die ons buiten spel zet, maar bereidt zich voor door vertrouwen en trouwe inzet. Soms is dat hard bikkelen.



Duisternis VI : zegenen in het duister

Beschouwing Posted on Sun, February 28, 2021 15:39:39

‘Iemand zou er altijd een gewoonte van moeten maken om te zeggen:

“Wat de Altijd Barmhartige ook doet, Hij doet het voor het goede”.’

Rabbi Akiva

Rabbijn Akiva legde deze uitspraak uit met een verhaal uit zijn eigen ervaring. Op een keer liep hij langs de weg, vergezeld door een haan, een ezel en een lantaarn. Hij kwam bij een plaats en zocht een kamer bij de herberg, maar hij werd weggestuurd. Toen dit gebeurde, zei hij: ‘Wat de Altijd Barmhartige ook doet, Hij doet het voor het goede’. Dus hij ging op pad met zijn haan, ezel en lantaarn en sliep die nacht in een open veld. De wind kwam opzetten en blies de lantaarn uit, een wezel kwam en at de haan, een leeuw kwam en at de ezel. Hij zei: ‘Wat de Altijd Barmhartige ook doet, Hij doet het voor het goede’. Diezelfde nacht kwam een plunderende bende in de stad en nam iedereen daar gevangen. Rabbijn Akiva werd gespaard. Had zijn haan gekraaid, had de ezel gebalkt, had het licht gegloeid, dan zou hij zijn ontdekt.

Hoe kunnen wij oordelen over wat ons overkomt als we niet voorbij het ogenblik van het nu kunnen zien? Het verhaal maakt duidelijk dat ons zicht op wat goed en wat kwaad is beperkt is. Joden kennen een zegenspreuk op  momenten van negatieve ervaringen en het horen van slecht nieuws. Dezelfde zegenspreuk wordt uitgesproken voordat men in de rouw de kleren scheurt bij het overlijden van iemand.

“Baruch atah Adonai Elohenu melekh ha’olam dayam ha’emet”:

Gezegend bent U, Heer, onze God, Koning van het universum, de rechtvaardige rechter.

Emet is het Hebreeuwse woord voor ‘waarheid’. Over waarheid zei Jonathan Sacks ooit eens:

“Volkomen waarheid is in de hemel: op aarde leven we te midden van de afspiegelingen en brekingen van haar licht”.

In die afspiegelingen en brekingen van het licht, zien we niet dat het kwaad soms vermomd is in het goede (meestal zelfs het heilige!) en het goede soms vermomd is in het kwaad. Het vraagt van ons een oefening om het goede te herkennen. Dat is waar dankbaarheid volgens joden om gaat. Het Hebreeuwse woord voor dankbaarheid drukt dit uit: ‘hakarat ha’tov’, wat letterlijk vertaald betekent: het goede herkennen (en herkennen is opnieuw-kennen, je kent het al, want God heeft (de neiging tot) het goede en (de neiging tot) het kwade in ons gelegd).

Afgelopen weekend vierden Joden Poerim. Het feest dat gevierd werd in de ballingschap, toen het joodse weesmeisje Hadassa bij haar oom Mordechai werd weggeroofd door de soldaten van de Perzische koning Ahasveros. Ze waren op zoek naar jonge meisjes voor de koning. Eén van die meisjes zou de nieuwe koningin worden.

Esther, Marc Chagall

Het verhaal begint midden in de catastrofe. De tempel, de plaats waar God woonde, lag er in hopen van puin bij. Het volk was weggevoerd naar een vreemd land, met een vreemde koning en vreemde goden. Het feest van het lot (Pur) gaat om het lot dat wordt omgedraaid. Hadassa werd meegenomen naar de harem, een plaats waar je niet meer uit kwam tenzij je koningin werd. En ze werd koningin. Ze hield haar joodse oorsprong verborgen en noemde zichzelf bij de Perzische naam Esther. Midden in de ballingschap groeide de jodenhaat van Haman zo uit, dat de uitroeiing van het joodse volk dreigde:

“met het bevel alle Joden weg te vagen, te doden en om te brengen, van jong tot oud, met de kleine kinderen en de vrouwen, op één dag, de dertiende van de twaalfde maand, dat is de maand Adar, en hun bezit te plunderen”

Esther 3:13

Mordechai zegt dan:

“Wie weet ben je juist koningin geworden met het oog op een tijd als deze”.

Esther 4:14

Met die woorden hoor ik hem antwoord geven op een vraag die hem misschien lang gekweld heeft: waarom liet God toe dat Hadassah meegenomen werd naar het paleis van de koning? Merk trouwens op hoe groot het vertrouwen van Mordechai is dat het goede zal komen: als het niet is omdat Esther haar gezicht toont, dan zal het wel op een andere manier gebeuren.

In het hele boek Esther wordt de naam van God niet genoemd. Alles in het boek draait om het principe uit de Talmoed dat ‘Hester Panim’ wordt genoemd: het verborgen gezicht (van God). Wat wij zien, is een werkelijkheid waar God geen deel van lijkt uit te maken. De schreeuw van: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’ Heel concreet was dat voor Joden de werkelijkheid van het leven zonder God in een vreemd land. Het verhaal leert ons bescheidenheid met het concreet aanwijzen van Gods hand in onze werkelijkheid. Ben ik wel in de positie om zo’n oordeel uit te spreken? De scheidslijnen van goed en kwaad zijn niet altijd zo duidelijk en wel het allerminst in mijn eigen hart. Wij kunnen het licht en het donker niet de weg wijzen, niet terug brengen naar hun plek (Job 38:20).

Het verhaal leert ons dat we zouden kunnen kijken met de ogen van Mordechai die probeert om het goede te herkennen: ben je niet daarom koningin geworden? Kun je het goede herkennen en er verantwoording voor nemen? Mordechai vraagt het niet alleen aan Esther maar ook aan ons: kun je in het verborgen verhaal van God stappen? Durf je je mond open te doen, je gezicht te laten zien? Durf je het goede, de verlossing, helpen bevorderen? Poerim is voor Joden een herinnering om hoopvol te blijven in de duisternis. Om te beseffen dat wat donker voelt, licht kan worden. Zoals bij de instelling van het feest gezegd wordt:

“… omdat dit de dagen waren waarop de Joden rust gekregen hadden en niet meer door hun vijanden werden bedreigd, en omdat dit de maand was waarin droefheid was veranderd in vreugde en waarin rouw was veranderd in feest”.

Esther 9: 21, 22

Vreugde! Simcha. Dat is vreugde die gedeeld wil worden, die de relatie zoekt. Bij Poerim door het delen van de maaltijd en het geven van geschenken. Dat is de verlossing. Het probleem is dat we juichen om het goede, en treuren om het slechte maar zien wij de waarheid en de werkelijkheid daadwerkelijk genoeg om zo’n oordeel te kunnen geven? Nee, maar zegenen kunnen we altijd! Zegenen, in het latijn benidere, is het goede uitspreken. Het is het goede tevoorschijn roepen. Dat vraagt om het leren herkennen van het goede. Als we dat leren doen, dan cultiveren we het leven uit dankbaarheid die ons in staat stelt voor onszelf, voor de ander, voor Gods aarde te zorgen. Zo’n leven leidt tot hoop en vreugde. Het is een moeilijke spirituele oefening, maar met een geweldig uitwerkende kracht in alles wat ons tegemoet komt in het alledaagse leven!



Duisternis IV : de donkere wolk

Beschouwing Posted on Sun, February 14, 2021 13:31:37

Vandaag is het Valentijn, de dag van het hoofd in de roze wolken. Iedereen wordt daar blij en vrolijk van, want niets is zo fijn als het gevoel geliefd te zijn toch? En juist vandaag schrijf ik over donkere wolken. Ik was nu eenmaal begonnen aan de duisternis. Ik schreef de vorige keer over Job die in de duisternis van zijn leven God leerde zien en kennen ‘vanuit dit lichaam’, dat wil zeggen: zijn kwetsbaarheid en sterfelijkheid, zijn butsen en alles waar een pleister op zit. Alles waar een lichaam en ziel pijn aan kan lijden. Dáár leerde hij God zien en kennen, dáár vond een verdieping van de relatie plaats!

In de kerk spreken we volgens mij vaak wat te eenzijdig over God als bron van liefde. Alsof we ons permanent in een roze wolk bevinden. We hullen ons in fijne liederen die helpen onze zorgen te dragen, onze angsten te temmen. Bijbelverzen vol troost en bemoediging hangen we op tegeltjes in ons huis. We creëren ons eigen paradijs waar we onze beelden van God in getrokken hebben op een manier die behaaglijk voor ons is. Misschien is dat wel de reden waarom, zodra er een crisis komt zoals een pandemie, we steeds weer terugkeren naar die aloude vraag: waarom laat God dit toe? Een vraag die laat zien dat we in het geloof niet verder dan het speelgoed en de warme kussens in de kinderkamer zijn gekomen. Op die manier kan ons geloof niet het alledaagse leven aan, net zo min als tot over je oren verliefd op elkaar zijn niet betekent dat je samen het leven dag in dag uit kunt leven.

Iedereen die ooit voorbij de fase van verliefdheid komt, weet dat een roze wolk van kleur verandert. Roze wolken worden eens ook grijs en grauw. Het kan gaan donderen en bliksemen. Pas dan begint de fase van liefde. Steeds meer jonge mensen komen in onze samenleving amper toe aan de fase van liefde. Als de roze wolk een beetje grijs wordt, gaan ze op zoek naar een nieuwe roze wolk. De liefde kan niet wortelen in het dagelijks leven, waarin buien elkaar afwisselen. Je vijanden liefhebben – die oproep gaat niet alleen om je herkenbare vijand. Dat zou te makkelijk zijn. Maar des te meer gaat het om de vijandige delen, de donkere wolken, in jezelf en in die van je geliefde.

Het is de menselijke neiging om van de pijn, van tegenslag, weg te bewegen. Instinctief zijn we bang voor dreigende, donkere wolken. Uit angst om dood te gaan, misschien niet letterlijk maar dan in onze beleving, blijven we liever aan de voet van de berg staan. Zonder inspanning geen (uit)zicht. Bestendige liefde komt je niet aanwaaien.

“En terwijl het volk op een afstand bleef staan, ging Mozes naar de donkere wolk waarin God aanwezig was.

Exodus 20 : 21

Het volk staat aan de voet van de berg en beeft van angst. Het dondert, het bliksemt, er is vuur. Terecht is er de angst. God had immers zelf gezegd dat wie ook maar één voet op de berg zou zetten, met pijlen doorboord zou worden (Exodus 19). De relatie, het vertrouwen, tussen God en zijn volk staat nog maar aan het begin. Het volk is nog maar amper uit Egypte vertrokken, ze zijn in de wildernis van de woestijn met alleen Mozes en zijn God om op te vertrouwen (Ex. 14:31). Maar vertrouwen, hoe doe je dat eigenlijk als je uit een land van angst en onderdrukking komt, waar je overgeleverd was aan de macht van je onderdrukker? Mozes moet voor hen het voorbeeld zijn, zo zegt God:

“Ik kom naar je toe in een donkere wolk, dan kan iedereen het horen wanneer ik met je spreek en zullen ze voor altijd vertrouwen in je hebben.”

Exodus 19 : 9

Mozes moet hen voorgaan, zoals het een geestelijk leider te doen staat. Hij moet laten zien wat het betekent om te leven in een relatie van liefde en vertrouwen met God. En zo stapt hij de donkere wolk binnen. Om daar God te ontmoeten. God willen ervaren zonder donkere wolken, is op afstand blijven. Niet werkelijk groeien in de liefde, niet werkelijk groeien in geloof. Volwassen liefde leert lief te hebben met het gehele hart, óók met die delen waar een donkere wolk over hangt. Volwassen geloof leert te vertrouwen vanuit het ongeloof. Job leert ons dat. Salomo begint zijn gebed met:

“Heer, u hebt gezegd dat u in een donkere wolk wilde wonen.”

2 Kronieken 6 : 1

David zegt het in zijn Psalm:

“In wolk en duisternis is hij gehuld, zijn troon stoelt op recht en gerechtigheid.”

Psalm 97 : 2

En ook Kierkegaard schreef het in zijn Evangelie van het lijden:

“Wanneer menselijke kennis geen hand voor ogen ziet in de donkere nacht van het lijden, dan kan geloof God zien, want geloof ziet het best in de duisternis.”

Als ons gevraagd wordt om de Eeuwige lief te hebben met ‘al onze kracht’, dan is dat volgens joodse commentaren ook met de donkere, duistere krachten. Niet alleen de roze wolk, niet alleen onze goede daden. God liefhebben, ondanks onze neiging tot het kwade. Ondanks onze ervaring van duisternis en ongeloof.

Het verhaal van Mozes die in de donkere wolk stapt, mag ons geestelijke leiding geven, dat leven met God geen roze wolk is. Dat niet alle dagen vol licht zijn, dat onze liefde niet vol licht en goedheid is. Het leert ons te vertrouwen dat  er geen duisternis is, waar God niet is. We zijn geneigd God te zoeken in het ons bekende, op plekken van licht en leven. Maar durf je ook in de duisternis God te zien? God te ontmoeten? Juist op die plek komt het aan op vertrouwen en liefde!

“Someone I loved once gave me a box full of darkness.

It took me years to understand that this too, was a gift.”

Mary Oliver, Uses of Sorrow


« PreviousNext »