Wat was het heerlijk warm afgelopen week. Op een van die zonnige dagen liep ik langs de borders van onze kleine stadstuin. Tot mijn verrassing zag ik een dieppaarse bloem boven de grond op een plek waar ik dat de afgelopen drie jaar niet gezien heb. Ineens herinnerde ik me hoe ik op die plek een jaar geleden hele kleine zaadjes in een kuiltje in de grond gegraven had. Eerlijk gezegd was ik het al weer vergeten maar: Ziedaar! Na een jaar in de duisternis van de aarde en in de kou van de winter een mooie plant.

Ik dacht terug aan die hele kleine zaadjes die ik toen in mijn handpalm had. Die herinnering bracht me een beschouwing van Tomáš Halík te binnen, tijden geleden gelezen in zijn De nacht van de biechtvader. Hij schrijft daar over een uitspraak van Jezus volgens Lucas 17:

“Als jullie geloof hadden als een mosterdzaadje…”

Het was Jezus’ antwoord toen zijn leerlingen hem vroegen om méér geloof. Halík las die uitspraak ineens met nieuwe ogen. Het gaat bij God niet om het geloof dat groots en meeslepend, steeds meer, moet zijn. Het hoeft zelfs geen wonderen te verwachten. Nee, het gaat Jezus om geloof dat klein wordt, zó nietig, klein en kwetsbaar als een mosterdzaadje. Zó klein kan het zijn kracht tonen, leven brengen en voorbij de duisternis komen. Dat is een wereldvreemd idee van wat groei is. De Bijbel leert ons dat de duisternis, de donkere nacht, niet iets is waar we voor te vrezen hebben en ook niet wat we bestrijden moeten of ons tegen verzetten. We moeten leren om door de duisternis heen te gaan, om het uit te houden want juist daar kan het geloof, het vertrouwen, de hoop en de liefde ontkiemen en zichtbaar worden. Open barsten. Niet weglopen van je eigen duisternis, maar ook niet van die van een ander.  

Hoe klein werd Jezus’ geloof, Jezus’ vertrouwen, toen hij volgens Marcus aan het kruis de woorden van David citeerde:

“Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?”

Psalm 22

Jezus sterft niet groots en meeslepend, zich hoopvol overgevend en wachtend op hemelse glorie. Jezus stierf bang en wenend, alleen en gebroken. Zou Hij op dat punt van diepe duisternis geloof hebben in wat Paulus na hem geloofde, dat niets ons kan scheiden van de liefde van God?

Een geloof dat klein wordt, is een geloof dat durft te leven temidden van alle aardse paradoxen. Van licht dat door duisternis overvallen kan worden, onschuld die geroofd kan worden, liefde die kan veranderen in haat, verraad en verlating. Alleen een klein geloof kan leren dat liefde uiteindelijk pas bestaat juist vanwege de vergankelijkheid. Klein, kwetsbaar geloof kan ruimte maken voor vertrouwen, voor overgave. Daar waar we delen over ons eigen lijden, kruisiging en dood kan vreugde ervaren worden. Klein geloof kan zich laten trekken door het licht.

‘Neem dagelijks uw kruis op’, zei Jezus.

Mijn kruis. Dagelijks. Opnemen.

Dat is: er contact mee maken, het aanvaarden. Er mee onderweg gaan. Niet van me af duwen, niet vervloeken, niet negeren en ontkennen. En ja, dan voelen de wonden nog dieper, pijnlijker, de duisternis nog dikker.

Elke pelgrim die bij aanvang van het Pesachfeest de stad Jeruzalem binnen ging werd volgens joodse liturgie begroet met: ‘Gezegend hij die komt in de naam van de Heer’. Precies zoals Jezus begroet werd toen hij op een ezel Jeruzalem binnen reed. Jezus gaat ons als pelgrim voor en ook wij zijn gezegend én gebroken. Jezus ging niet de weg vóór mij, alsof ik niet door de ervaringen van het duister en de dood heen hoef te gaan. Ik moet mijn eigen weg gaan, van pijn die ik draag, van innerlijke verscheurdheid, van schuld en onschuld. Maar ik weet Jezus aan mijn zij, met zijn kruis op zijn rug én met een even klein geloof als ik soms heb tegenover de grote macht en kracht van het duister die het voor het zeggen hebben in mijn hart en in de wereld om mij heen. Mét mijn kruis gezegend worden. Zoals Jakob in het donker van de nacht vecht voor zijn leven en in dat gevecht op leven en dood tenslotte vraagt om de zegen. Vlak voordat het licht invalt en de nieuwe dag begint.

Een klein geloof kent de ervaring dat alles verloren is. Zoals Job. Zoals Maria die op paasmorgen in tranen naar het graf loopt. Wanneer je niets meer hebt, kan van alles je tegemoet komen. Zelfs God, ook al herken je Hem niet meteen. Door de liefde van die God, een liefde die sterker is dan de dood, worden we begroet:

“Gezegend, jij die komt in naam van Mij.”

De mens onderweg, jij, ik, door en in de duisternis, de duisternis voorbij.