Blog Image

Yirah (slot)

Beschouwing Posted on Thu, August 05, 2021 15:30:06

“Welnu, Israël, wat heeft de Ene, je God anders van je gevraagd dan te vrezen de Ene, je God, door te wandelen in al zijn wegen en hem lief te hebben, door de Ene, je God, te dienen met heel je hart en met heel je ziel; door te waken over de geboden van de Ene en zijn inzettingen die ik je heden gebied, – jou ten goede.

Zie, van de Ene, je God, zijn de hemelen en de hemelen der hemelen, – de aarde en alles daarop.”

Deuteronomium 10:12-14, Naardense Bijbel

De afgelopen maand heb ik dieper proberen te doorgronden wat Yirah inhoudt en welke betekenis het kan hebben in je geestelijk leven. Wat ik daarin ontdekt heb, heb ik schrijvend door willen geven. Samenvattend kom ik zelf op het volgende:

  • Een leven met de Eeuwige sluit angst niet uit. Net als het gevecht, mag angst er zijn en is zelfs op een bepaalde manier en in bepaalde mate noodzakelijk voor de geloofsgroei. Ik hoef daarom niet bevrijd te worden van mijn angst. De uitdaging is om zo te groeien in Godsvertrouwen dat ik door de angst heen bevrijding kan vinden en heel kan worden. De opdracht aan mij is om mijn angst te transformeren in ontzag.
  • Leven vanuit Yirah is gericht zijn op de plaatsen waar Gods glorie te vinden is.
  • Leven vanuit Yirah is voortdurend de Eeuwige voor je zien. De Eeuwige staat boven alles, als een Koning vol in majesteit. Als ik de Eeuwige voor mij zie, dan zie ik ook Zijn weg die ik kan volgen. Hoe ik worden kan, als ik de blauwdruk die de Eeuwige in mij heeft gelegd aanmoedig door het volgen van zijn richtlijnen. Dan kan ik toenemen in liefde voor de Eeuwige en alles wat in zijn handen is en uit zijn handen voortkomt. Want ik ben op deze aarde niet om te heersen, niet om alles uit het leven te halen wat ik denk dat er in zit, niet om ruimte te geven aan de overdaad en ook niet buitensporig gericht te zijn op mijn eigen persoonlijke ontwikkeling. Ik ben op deze aarde om te dienen, met álles wat er in mij is, om tijdelijk vast te houden wat van de Eeuwige is om op een gegeven moment terug te geven. Yirah is: je plek weten in het grote geheel en leven vanuit het besef dat de Eeuwige je die plek gegeven heeft.
  • Zoals bij de Eeuwige Chèsed (Liefde) vóór Gevoera (Oordeel) komt, zo zal het bij mij ook zijn: eerst (oefenen en groeien in) de liefde, de genade, daarna pas het oordeel. Een oordeel komt dan ook in een ander licht te staan, is dan bedoeld bij te dragen aan Tifèret (Schoonheid, Harmonie).

Komende maandag begint de laatste maand van de joodse kalender: Elul. Dit is een bijzondere maand die bedoeld is om je spiritueel voor te bereiden op de belangrijkste dag van het jaar: Jom Kippoer. Grote Verzoendag. Juist in deze maand speelt yirah een rol. Vanaf volgende week start ik daarom een serie over Elul.



Yirah (III)

Beschouwing Posted on Wed, August 04, 2021 18:07:10

In de joodse mystiek ligt veel nadruk op de mens geschapen ‘in het beeld van God’. Dat wil zeggen dat Gods blauwdruk, de goddelijke eigenschappen, in de menselijke structuur van lichaam en ziel besloten ligt. Het navolgen van God betekent ‘achter zijn eigenschappen aangaan’ (Rabbi Bar Chama, Sota 14a.). Groeien in het beeld van God als een dienaar. Maar wat zijn dan die eigenschappen? Eerst zul je de eigenschappen moeten leren kennen, de Eeuwige leren kennen, voordat je ze in jezelf kunt gaan herkennen en aanmoedigen. Op basis van een gebed van koning David komen we zes van deze eigenschappen op het spoor:

‘Van U is de grootheid en de macht en de schoonheid en de volharding en de glorie en het koninkrijk’.

I Kron. 29:11

In de Sefer Bahir (een anoniem joods-mystiek geschift uit de eerste eeuw) is dit aantal uitgebreid naar tien sefirot (‘lichten’). God vervult de wereld met deze sefirot en is op die manier in de wereld aanwezig.

De gedachtenwereld van deze oude, joods-mystieke wijsheid is rijk, interessant en leerzaam. Zeker als je bedenkt dat deze wijsheid al bekend was midden in het ontstaan van het christelijk geloof als aanvankelijke ‘tak’ binnen het jodendom. Zo zijn er mensen die menen dat er veel meer van deze wijsheid in de evangeliën besloten ligt dan dat wij op het eerste oog kunnen lezen[1].  

Ik ga proberen over yirah iets van wat leerzaam is uit te leggen als vervolg op mijn vorige blog en aan de hand van een afbeelding van de sefirotboom.

Uit : Mozes Cordovero, Dadelpalmboom van Debora

Het Goddelijke Licht, God Zelf, stroomt als vanuit een bron via Kéter langs de andere ‘lichten’ naar beneden. Zes van deze lichten staan op gelijke hoogte: Bina en Chochma, Gevoera en Chèsed, Hod en Nètsach. Het gaat me nu om de middelste twee: Gevoera, Gestrengheid, aan de uiterst rechterzijde en Chèsed, Liefde, aan de uiterst linkerzijde. Gevoera is het vuur van het oordeel dat ons yirah, vrees, laat ervaren. Chèsed is als het water waarmee dat vuur gedoofd wordt en genade plaats kan vinden. Als God Zelf via de voorgaande ‘lichten’ naar beneden stroomt, dan is er éérst de Liefde en daarna het Oordeel. Vanuit Liefde ziet God de mens die wij zouden kunnen worden en het oordeel staat in het teken van die messiaanse mens die we zouden kunnen zijn. Die messiaanse mens zien wij zelf nog niet, maar God al wel.

Abraham is het rolmodel voor chèsed. Hij werd gedreven door liefde, liefde voor God en liefde voor de mensen. Isaak is het rolmodel voor Gevoera. Als kleine jongen leerde hij wat het betekent om een offer te brengen. Sterker nog: om zelf het offer te zijn. Over angst en vrees gesproken! Jakob is het rolmodel voor Tifèret, Schoonheid. Dit licht staat tussen Gevoera en Chèsed in. Het gaat om harmonie, om erbarmen en om waarheid. Jakob leerde (als een innerlijke groei die door de generaties heen gaat) de balans te vinden tussen Gevoera (zijn vader) en Chèsed (zijn opa), midden in die nacht dat hij een gevecht moest leveren. Dat gevecht ging hij in met angst en vrees. Hij kwam er gehavend uit. Maar ook veranderd: waar hij eerst de zegen van Esau ‘afgepakt’ had, wil hij nu die zegen teruggeven. Waar hij eerst geprobeerd had boven Esau te staan alsof hij de eerstgeborene was, spreekt hij nu zijn broer aan met ‘mijn heer’ en zichzelf als ‘dienaar’.

Jakob leert in het gevecht dat er iets vóóraf gaat aan zijn angst en vrees, namelijk Liefde. Liefde die leidt naar de existentiële waarheid over wie hij is. Hij is niet Esau, al heeft hij dat zijn hele leven gewenst en geprobeerd. Hij is niet zijn angst. Hij is Jakob, een aangevochten mens. Een mens die het gevecht, zijn levensstrijd, niet loslaat voordat er een zegen, heelheid, uit voort kan komen. Door het gevecht, door de crisis in zijn leven, wil hij ontdekken wie hij is en wie hij kan zijn. En zo eindigt het:

“En Jakob kwam als een heel mens aan”.

Genesis 33:18. Veel vertalingen schrijven: ‘Jakob kwam behouden aan’. Veilig wordt ook wel genoemd. Vanuit Hebreeuws is ‘heel(huids)’ een aannemelijke vertaling.

Voor de rest van zijn leven aangedaan, een litteken, maar toch heel.

Yirah, angst, heeft liefde nodig. Niet als een zachte teddybeer waar je tegen aan kunt leunen. Maar liefde die uit jou de mens beitelen kan die in jou verstopt zit. En ja, dat is soms zwoegen, vechten, bang en eenzaam zijn, pijn, ‘aangedaan worden’ – zoals bij Jakob. Maar er is een mens in jou, met goddelijke eigenschappen.

En gek genoeg is het andersom ook waar: liefde heeft angst/vrees/ontzag nodig. In mijn joodse les over yirah werd rabbi Aryeh Wolbe aangehaald die gezegd heeft:

“Fear without love : little you have

Love without fear : nothing you have

Aryeh Wolbe

Mystiek denken is soms vreemd denken. Het heeft een diepte waardoor je wat langer moet graven om te zien dat ook dat waar is. Want, zo zou Abraham Joshua Heschel het zeggen, pas nadat we het hart van een woord hebben bereikt, krijgen we oog voor de rijkdommen in onze ziel.


[1] Lees bijvoorbeeld Karel Tuk hierover Samenhang gelijkenissen uit het bijbelboek Lucas (oecumenische-basisgemeente-apeldoorn.nl))



Yirah (II)

Beschouwing Posted on Fri, July 16, 2021 19:25:29

“Geef mij nu je angst, ik geef je er hoop voor terug

Geef mij nu de nacht, ik geef je de morgen terug”

André Hazes

Bijna elk jaar wordt de tekst van dit lied van André Hazes in de The Passion gebruikt. Als Jezus bij je is, is er geen ruimte voor angst – zo lijkt het ons te vertellen en zo vertelt de tekst uit Marcus 14 (de storm op het meer, de leerlingen die doodsbang zijn en Jezus die vraagt waar hun geloof is) het eigenlijk ook. Als je opgegroeid bent met een beeld van een God die alles met strenge ogen ziet, met name wat je niet goed doet, en er een uiteindelijke afrekening komt, dan is zo’n beeld heel bevrijdend.

Ik ken zelf het verlangen ook. Het leven heeft me niet rijk bedeeld met basisvertrouwen en dagelijks merk ik hoe mijn gedrag, mijn gedachten, gevoelens en beslissingen direct of indirect beïnvloedt worden door een bepaalde mate van angst. Hoe fijn zou het zijn als ik die angst gewoon in de handen van een ander kan leggen!

Hoe meer ik met yirah (vrees/angst, ontzag, eerbied) bezig ben, hoe meer ik zie dat dat niet de spirituele weg is. Er kan geen geloof zijn zonder yirah – dat is wat de joodse meesters mij leren. Die meesters hebben het dan niet alleen over ontzag, zoals we ontzagwekkend onder de indruk kunnen zijn van een natuurverschijnsel. Nee, ze hebben het ook over angst. Rabbijn Yitzchak Blazer stelt bijvoorbeeld dat ontzag gefundeerd is op angst en daarmee van een hoger niveau is.[1]  Angst gaat aan ontzag vooraf. Eerst is er de ervaring van angst. Als levende wezens zijn wij gericht op veiligheid en zekerheid. Angst is de alarmbel als die veiligheid en zekerheid onder druk komt te staan of aangetast wordt. Heel letterlijk activeert het in ons fysiologische systeem drie escaperoutes: vluchten, vechten of bevriezen opdat we zullen overleven. Zo bezien is angst een sterke kracht die ons (weer terug) naar de levenskracht kan leiden.

Op een zelfde wijze is angst van waarde in ons spiritueel leven en kan het daar op dezelfde manier functioneren. Ervaringen van yirah zijn transformatief. Angst én ontzag hebben de kracht om je om te vormen. Juist daarom moet je ze niet uit handen geven, er niet van verlost worden maar je er door laten verlossen. Een goed voorbeeld is Jakob. Het verhaal van Jakob laat ons zien hoe in ons twee krachten strijden: de neiging om het goede te doen en de neiging om het kwade te doen. De ene keer kiezen we voor de ene kracht en de andere keer voor de andere, maar het is onze taak om de neiging tot het kwade te overwinnen door de neiging tot het goede. Geloven in een God die je uiteindelijk afrekent op je goede en kwade daden, is een wat kinderlijke manier om te zeggen: onze daden hebben gevolgen. We kunnen niet zomaar wat doen. Oorzaak en gevolg, ook voor onze menselijke daden, is een wetmatigheid die we allemaal als ‘waar’ herkennen in het leven. Het gevolg van de bedriegende daad van Jakob is dat hij weg moest vluchten van zijn woedende broer Esau. Het is niet meer dan begrijpelijk dat wanneer Jakob terug keert, hij doodsangsten uit staat. Hij voelt angst voor de bestraffing voor zijn misdaad, zijn bedrog gedaan uit zelfzucht.

Die nacht raakt hij in gevecht met een man. Die man verwond hem op zijn heup waardoor Jakob niet kan vluchten. Hij moet door zijn angst heen, het gevecht aan. Rembrandt heeft Jakob op zijn schilderij laten vechten met gesloten ogen. Het is een innerlijk gevecht, waarbij er diep naar binnen moet worden gekeken – zoals wij dat allemaal kennen en allemaal moeten doorstaan – voordat we werkelijk kunnen gaan geloven en ervaren wat gezegend is. Doordat Jakob door de angst heen gaat komt hij bij ontzag. Hij voelt: dit is een heilig gevecht geweest en de heiligheid van dat moment. Dat moment, die plek: Pniel, het aangezicht van de Eeuwige. Het gevecht aan durven gaan en dan midden in de strijd de ervaring: ‘hier heb ik de Eeuwige in de ogen gekeken’. Dit ontzag maakt Jakob open om de glorie van de Eeuwige overal te zien, zelfs in het gezicht van zijn broer (Gen. 33:10). Dat is ontzag.

Maar als je goed kijkt blijkt het gevecht met de Eeuwige in het schilderij van Rembrandt een omhelzing. Angst kan ons openen voor ontzag en ontzag kan ons openen voor de ervaring van liefde. Dat is een liefde die heel de mens omvat: met zijn neiging tot  het goede, en zijn neiging tot het kwade. Het is die liefde die heel maakt, omdat alles er mag zijn, zelfs de angst, zelfs het gevecht – dat bevrijdt mij meer dan het beeld van geloven zonder angst. De Eeuwige ziet dat wij zélf het vermogen in ons hebben om onze kwade innerlijke krachten te transformeren in het goede in een levenslang proces van leven met de Eeuwige en medemens.  

Jakob leert mij: ik hoef niet bang te zijn voor God, de Eeuwige, ik hoef zelfs niet bang te zijn voor het gevecht met God. Waar ik bang voor moet zijn, zijn de krachten die ik in mij draag die neigen naar het kwaad. Die neiging is er – ik kan er niets aan doen. Waar ik bang voor moet zijn is de mogelijkheid dat ik die neiging tot uiting breng in daden, in woorden, in gedachten en de consequenties die dat heeft. Waar ik bang voor moet zijn is mijn mogelijkheid dat ik dan geen schuld, geen verantwoordelijkheid en geen berouw kan tonen. Waar ik bang voor moet zijn, is wat er dan van mij worden kan. Zo kan angst een spirituele alarmbel zijn.

In een tijd en een cultuur waarin elke grens verlegd moet worden en waar voor ervaringen van sterfelijkheid weinig ruimte is, zouden we misschien weer wat meer kunnen leren om ‘heilzame angst’ te hebben. Niet leven in een wereld waarin we ons teveel in slaap laten sussen door de voorgestelde teddybear God, door de mantra ‘je bent goed zoals je bent’, maar wakker worden in het ochtendlicht en herstellen wat – ook door ons, ook door míjn handen – niet goed is. Zoals Jakob, het gezicht van God herkennen. De ogen van de Eeuwige zien. Overal.  

(wordt vervolgd)


[1] Yitzchak Blazer, The Gates of Light, 66.



Yirah (I)

Beschouwing Posted on Sun, July 11, 2021 16:48:45

Vanochtend liep ik met Lewis, mijn hond, bij Amerongen door de Bovenpolder. Langs de uiterwaarden voert het pad naar het kasteel. Voor mij liepen twee mannen, rugzak op en allebei een stok. Ze stonden stil en keken met zwijgende aandacht om zich heen. ‘Mooi is het hier he’, zei ik toen ik hen passeerde. ‘Prachtig! Maar dat zult u wel gewend zijn’.

Terwijl ik verder liep dacht ik na over de reactie van deze man. Als je je omgeving kent, in alles wat je bekend is en waar je aan gewend bent, kun je dan nog zien hoe mooi die alledaagse vanzelfsprekendheid is? Deze terloopse ontmoeting heeft alles te maken met de joodse Mussar les die ik deze maand volg. Elke maand spiegelen we ons leven aan een karakter eigenschap die door de Tora aangemoedigd wordt. Deze maand gaat het over yirah. Dit Hebreeuwse woord laat zich vertalen als: vrees/angst, ontzag of eerbied.

De joodse meesters leren dat ontzag vooraf gaat aan geloof. Eerst moeten we groeien in ontzag om geloof te bereiken. Iemand die gelooft wordt niet aangeduid als ‘gelovige’, maar als ‘yare hashem’ genoemd: ‘Hij die ontzag heeft voor De Naam’.  

Geloof kan beginnen bij angst, als je rekent op bestraffing van wat je in je leven niet goed hebt gedaan. Je kunt je streng aan religieuze verplichtingen houden, of star gericht zijn op onwrikbare dogma’s, uit angst voor een uiteindelijk oordeel. Je probeert je zielsbehoud veilig en zeker te stellen – en dat is dan je geloof. Maar waar zekerheid begint, eindigt geloof.  

Angst kan wel degelijk heilzaam zijn op je weg naar spirituele groei, maar het is niet waar je aan werkt als je bezig bent met toenemen in yirah. Yirah gaat om de vraag: waar is de plek van Gods glorie? Het antwoord op die vraag weet je alleen als je je ogen, de ogen van je hart, opent. Heschel beschrijft yirah als het gevoel voor de overal voorkomende verwijzing naar hem die alle dingen te boven gaat. Het gaat volgens hem om ‘blikvelden die verder reiken dan een individueel leven’.[1]

Er wordt ook wel eens door joodse meesters gesproken over ‘ontzag voor de hemel’[2]. Dat geeft aan wat je plek is in de wereld. Als je je gevoel van ontzag verliest, wordt het heelal een marktplein voor je, schrijft Heschel. Op een marktplein draait het om productie, kopen en verkopen, winst, meer-meer-meer.

Deze maand houdt yirah me bezig: leef ik vanuit vrees of uit ontzag? Waar heb ik in deze wereld, die toch alles weg heeft van een groot – online – marktplein, nog eerbied voor? Reis ik de wereld over, om ergens ver weg dat gevoel van ontzag te kunnen ervaren, of kan het ook dicht bij huis? Merk ik het nog wel op, of is het allemaal al te vanzelfsprekend voor me geworden? Wat kan ik doen om te groeien in mijn gevoel van yirah? Bij Mussar is het dan de bedoeling dat je een oefening voor jezelf bedenkt, bv ‘ik neem elke dag iets nietigs in mijn handen om het met aandacht te bekijken’. Zo leren binnen Mussar moedigt mij aan om op te ruimen (doet de aanstaande verhuizing ook) wat in de weg zit, ruimte te maken zodat ik in elk moment dat bewustzijn open kan zetten dat leidt tot een diepere waarheid, een diepere wijsheid van wat leven is. Yirah-ervaringen zijn de grote meesters die ons helpen om de betekenis van het leven te begrijpen. In elke synagoge is de tekst ‘Weet voor wie je staat’ te lezen. Helaas is ook weleens gedacht dat een kind vroom zou worden als het maar zou weten dat God alles ziet, en dan vooral met een straffende hand en boze ogen. Dan hebben we heel wat weerstand te overbruggen om weer te gaan leven vanuit ‘Weet voor wie je staat’. Naast Yirah Hashem– het ontzag voor God – kennen de joden Ahavat Hashem – de liefde tot God. Ze staan naast elkaar en beïnvloeden elkaar (yirat hashem leidt tot ahavat hashem en andersom, als een proces van verrijking en verdieping in je relatie tot God). Beiden komen niet vanuit onszelf, maar van buiten ons naar ons toe.  Een lied van The Violet Burning, geïnspireerd door psalm 8,  spreekt over dit ontzag en leert mij hoe ik ontzag en liefde bij elkaar kan brengen:

When I consider / The beauty of Your fingertips / The moon and the stars over me /

Who am I, that You would be mindful of me?

Maker of the stars / Eternal God / Awesome and bright /

Your mercies, each morning are new

I am so in love with you / My heart I gladly give to You

Maker of the stars

The Violet Burning, Faith and Devotions of a Satellite Heart

De onvoorstelbare grootheid van het heelal en het feit dat God daar een plaats voor jou heeft bedacht, is niets anders dan Gods liefde. Voor jou. Dat voor ogen houden, weten dat dat onze plek is, leidt ons af van onze neiging tot arrogantie en egocentrisme.

Van alles wat Prediker aan wijsheid door wil geven, geeft hij aan het eind een samenvatting van de kern:

Vrees God, en houdt U aan zijn geboden, want dit geldt voor alle mensen’.

Prediker 12:13

Dat vers is in de meeste vertalingen wat armzalig vertaald vanuit het Hebreeuws. In Nederlandse vertalingen staat dan: want dit betaamt alle mensen, of: dit geldt voor de hele mensheid. Maar een meer precieze vertaling zou zijn: ‘want dit is de hele mens’. Volgens een Praagse rabbi uit de 16e eeuw, Yehudah Loew, betekent dit dat yirah het doel van de mens is. Vergelijk maar eens met de tekst uit Deuteronomium:

‘Welnu, Israël, wat heeft de Ene, je God, anders van je gevraagd dan te vrezen de Ene, je God, door te wandelen in al zijn wegen en hem lief te hebben, door de Ene, je God, te dienen met heel je hart en met heel je ziel’.

Deuteronomium 10:12

Dit doel bereiken we door alle momenten in het leven te leren zien en ervaren in het licht van Gods goedheid en liefdevolle zegen, als Gods geschenk aan ons. En tegelijk betekent het ook, en dat geeft de tekst uit Deuteronomium al aan, dat ontzag voor God het begin is van mijn heelwording als mens. Voor vandaag was dit genoeg, dus dat ga ik de volgende keer uiteenzetten.

(wordt vervolgd)


[1] Abraham Joshua Heschel, God zoekt de mens, 82.

[2] Alan Morinis, Van Hoofd tot Hart, 50.



Zegenen (II)

Beschouwing Posted on Sat, June 19, 2021 16:14:49

Het was ongeveer een week nadat ik mijn laatste blog geschreven had. Via LinkedIn kreeg ik een contactverzoek van Joël. Gedurende zijn tijd op het HAVO heb ik hem heel wat uurtjes les gegeven. In mijn herinnering nog niet zo lang geleden, maar inmiddels is hij toch een jongeman van 26. Hij schreef dat hij me wilde bedanken en of we een keer konden bellen. Ik was nieuwsgierig naar hem, hoe het nu met hem gaat. Joël was een bijzondere leerling. Ik herinner me nog goed hoe hij in de brugklas aan het tafeltje helemaal vooraan vlak voor me ging zitten. Altijd nieuwsgierig zijn vinger in de lucht, zeer geïnteresseerd in alles wat met religie en geloven te maken had. Maar ook een leerling met zoals we dat noemden ‘een rugzakje’, namelijk Asperger. Hij was zoals hij was en volgde zijn eigen pad. Niet één in een dozijn maar een leerling die je direct herinnert bij zo’n contactverzoek.

En zo gebeurde het dat hij mij op een dinsdag belde. Ik zat in de auto, kwam net bij een cliënt vandaan. Hij vertelde hoe zijn weg was gegaan sinds het behalen van zijn havo diploma en hoe hij nu terugkijkt op zijn middelbare schooltijd. ‘Ik heb Jezus leren kennen’, zei hij. Hij maakt muziek en filmpjes waarin hij die geestelijke thuiskomst doorgeeft. Ik vertelde hem dat ik niet meer als docent werkte maar door mijn stembandprobleem (dat heeft hij als leerling niet meegemaakt) nu mensen met niet aangeboren hersenletsel ben gaan begeleiden. Inmiddels had ik mijn auto bij de Albert Heijn geparkeerd. Voordat ik naar huis zou gaan moest ik nog even een boodschapje doen. Het gesprek kwam tot een afronding. ‘Mag ik voor je bidden?’ vroeg hij nog. Een vraag die me even verraste. ‘Ja, natuurlijk, laten we voor elkaar bidden’, zei ik, terwijl ik me afvroeg of hij bedoelde nu, hier, op dinsdagmiddag 13.25 uur terwijl ik in mijn auto voor de Appie sta. Ja, dat bedoelde hij. En zo begon hij in alle rust tot God de Vader te spreken. Ik luisterde, bad mee.

Toen, bijna aan het eind, gebeurde het. ‘En zo wil ik je ook de zegen meegeven…’ en aan het eind van dat gebed sprak hij de zegenwoorden uit Numeri uit waar ik mijn laatste blog over schreef. Ik kreeg tranen in mijn ogen. De leerling die de leraar zegent. De leerling die nu zelf leraar is geworden. Zo’n diepe en rijke oogst, zelfs nu dat ik mijn werk niet meer doe, heb ik nog nooit van mijn werk gehad.

Het aangezicht van God straalde via zijn stem in ons gesprek door. Zomaar een zegen op de dinsdagmiddag. Ik vertelde hem dat het me raakte dat hij nu juist die zegen uitsprak, omdat ik er dat weekend over geschreven had. Hij vroeg me naar mijn blog. Ik stuurde een link en kreeg een filmpje van hem als antwoord met de titel ‘de zoon en de Vader’. Het was zijn afstudeerproject. Een autobiografische docufilm van hoe zijn ervaringen, hoe pijnlijk soms ook als zoon van gescheiden ouders, een jeugd die niet alleen maar vloeiend verliep, en alle vragen naar de eigen identiteit die dat bij hem opriep, ertoe hebben geleid dat hij in God zijn Vader vond.

(Joël heeft dit blog voor publicatie gelezen)



Zegenen (I)

Beschouwing Posted on Sun, May 09, 2021 14:07:27

Ze, Neeltje Maria Min, schreef het op haar negentiende in haar debuutbundel en het bleef lange tijd in de top tien van de meest favoriete gedichten:

mijn moeder is mijn naam vergeten,
mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
hoe moet ik mij geborgen weten?

noem mij, bevestig mijn bestaan,
laat mijn naam zijn als een keten.
noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.

voor wie ik liefheb, wil ik heten.

Neelte Maria Min, Voor wie ik liefheb wil ik heten, 1966

Woorden vanuit de leegte van het bestaan, die vragen naar bestaanszekerheid, bestaansvertrouwen.

Wie mag ik zijn? Waar ben ik welkom? Heb ik een naam? Waar kan ik me aan vasthouden als een ketting aan een anker?  Waar ben ik veilig en beschut? Wie, o wie, is mijn moeder?

Die laatste vraag is niet de vraag naar de biologische moeder, maar naar de moeder die je voedt met geestelijk, innerlijk, leven. De moeder die maakt dat je lief kunt hebben. Niet alle moeders voeden hun kinderen op die manier, niet alle moeders kúnnen. Soms ligt er een taboe op het benoemen van die werkelijkheid. Op een moederdag kan dat soms weer confronterend aanwezig zijn.

Een krachtig joods ritueel aan het begin van de sabbat probeert kinderen, maar ook hun vaders en moeders, antwoord te geven op de vragen naar bestaansvertrouwen, naar bestaansrecht. Joodse vaders en moeders leggen bij het ontsteken van het sabbatslicht de handen op de hoofden van hun kinderen en zegenen hen met de zegen uit Numeri 6:

‘De Eeuwige zegene u, en behoede u!

De Eeuwige doe Zijn aangezicht over u lichten, en zij u genadig!

De Eeuwige verheffe Zijn aangezicht over u, en geve u vrede!’

Zo zullen zij Mijn Naam op de kinderen Israëls leggen; en Ik zal hen zegenen

Numeri 6: 24-27

God, de bron van al het Leven, zal je anker zijn. Als je niet weet wie je bent of kunt zijn, als je het gevoel hebt dat je niet bij je naam gekend wordt, dan zal Gods Naam op je gelegd worden. Wat een schoonheid zit er in dat laatste vers. Waar in de voorgaande verzen de zegen namens God uitgesproken wordt, is het in het laatste vers God Zelf die hen zal zegenen omdat zij Zijn Naam op de kinderen hebben gelegd. Gods Naam, dat is wie Hij is. In het zegenritueel van de ouders worden de vingers van de hand zó gespreid dat de beginletter van Gods Naam, Sjaddai, zichtbaar wordt.

Gods Naam rust op jou. Niet de macht of het bezit van je ouders, niet de zelfveroordeling die je tegen kwam, niet de afwezige en niet de grijpende handen. Niet de woorden van mislukking en afwijzing die je soms zo in je kladden kunnen grijpen en naar beneden duwen. Nee: Gods gelaat vóór jou. Zijn nabijheid. Dat is wat het betekent als Gods Naam op je rust. In die nabijheid is er niets anders dan bescherming, genade en vrede.

In een interview met Nieuw Wij werd Jonathan Sacks gevraagd: wat betekent het om het uitverkoren volk van God te zijn? Zijn antwoord:

‘Dat je in Gods liefde kunt rusten’

Jonathan Sacks, Vraag niet wie Gods favoriete kind is, op Nieuw Wij https://www.nieuwwij.nl/interview/vraag-niet-wie-gods-favoriete-kind-is/

Ouders die hun kinderen zegenen, geven uitdrukking aan liefde die uit God voort komt en door mensenhanden doorgegeven moet worden. Ze geven uitdrukking aan het geloof in een God die Liefde is en voor wie hun zoon of dochter de Geliefde is. Liefde die uniek is en die uniek maakt. Het houdt vaders en moeders op hun plaats, maakt hen niet groter dan dat ze zijn. Het herinnert ook hen er aan waar hun kinderen vandaan komen, Wie hun zoon of dochter welkom heet in het bestaan. Iets dat iedere week om herhaling en bekrachtiging vraagt.  

Als Gods Naam op ons gelegd wordt, dan kan onze ervaring worden zoals David het beschrijft in zijn psalm:

Als een kind op de arm van zijn moeder

als een kind is mijn ziel in mij

Psalm 131:2

(wordt vervolgd)



Meer dan dezen

Beschouwing Posted on Tue, April 13, 2021 18:15:34

In deze tweede week na Pasen lees ik de ontmoetingen met de Opgestane. Maria in de graftuin, Thomas in de bovenkamer, Petrus aan de rand van het meer. Wat heeft de opstanding veranderd in de ontmoeting die Jezus heeft met mensen? Of, in andere woorden: wat verandert er met de opstanding in mensen die elkaar ontmoeten?

Petrus was in het lege graf geweest, als eerste. Er was een andere leerling bij hem, die niet bij naam wordt genoemd, die na Petrus ook een kijkje nam in het graf. Van hem wordt geschreven dat hij Maria’s verhaal van de opstanding geloofde. De tekst in het evangelie volgens Johannes (hoofdstuk 21) maakt niet duidelijk dat hetzelfde voor Petrus gold. Petrus was er bij toen Jezus verscheen en Thomas overtuigde. Daarna lezen we dat een paar discipelen samen waren. Petrus was er ook bij en hij besluit: ‘Ik ga vissen’. Hij gaat doen wat hij altijd gedaan heeft. In de verwarring en de crisis grijpt hij terug op hoe hij zichzelf kende, als visser. Dan verschijnt er een vreemde man op het strand die zegt hoe het moet. Als de leerlingen in deze man Jezus herkennen, doet Petrus iets wat hij eerder al deed: hij springt uit de boot Jezus tegemoet.

Daar op het strand gaan ze met elkaar eten. De versgevangen vis en het brood. En Jezus die doelgericht de ontmoeting met Petrus zoekt met een vreemde vraag: ‘Petrus, hou je van mij, meer dan dezen?’

Waar zou Jezus naar gewezen hebben toen hij ‘dezen’ uitsprak? Wees hij naar de andere discipelen? Petrus, hou je meer van mij dan mijn volgelingen doen? Dat is nogal een vraag. Zou ik volmondig ja kunnen én willen zeggen als mij zo’n vraag gesteld zou worden: heb ik Jezus lief méér dan mijn broeders en zusters in Silo, de geloofsgemeenschap waar ik in hoor? Ik had er maar beschaamd het zwijgen toe gedaan. Zou Petrus werkelijk zo zelfverzekerd zijn, zelfs na zijn laffe houding in de tuin van Getsemane? En zo Jezus hier Petrus werkelijk om een uitzonderlijke liefde vragen, alsof de discipelen elkaars concurrenten in de liefde zouden zijn?

Of zou Jezus gewezen hebben naar de vissen en de netten? Petrus, hou je meer van mij dan van het vissen? Dat wat je zo graag doet, daar waar je in je element bent en waar je je zelfvertrouwen en je identiteit uit haalt? Dat wat je ‘een man’ maakt? Petrus, hou je meer van mij dan wie je denkt dat je bent? Die lezing zou verklaren waarom na elke keer dat Jezus het vraagt, Petrus als het ware een nieuwe taakomschrijving krijgt. De liefde die hij voelt voor Jezus maakt het mogelijk om iemand anders te worden, iemand die niet over vissen maar over lammetjes en schapen gaat. Iemand die verantwoordelijkheid gaat dragen voor mensen. De liefde die Petrus voelt voor de Opgestane Christus stelt hem in staat om niet langer zijn eigen leven, zijn eigen koers te bepalen (‘toen je jonger was, omgordde je jezelf en liep je waar je wilde’). In plaats daarvan breekt de liefde hem open zodat hij zijn handen kan uitstrekken. Een open hand die in vertrouwen geleid wil en durft te worden. Dan durf je jezelf te laten omgorden, dat wil zeggen dat een ander je in beweging brengt, je op weg laat gaan. Dat is een ultiem vertrouwen en een ultieme overgave, want je zult komen waar je niet wilt zijn. Dat kun je opvatten als het open hart dat zó open kan zijn dat het niet bang is het vreemde, dat wat niet herkenbaar voor je is, op te zoeken en te ontmoeten. En dan gaat misschien ook wel om de duistere kanten in jezelf, de momenten dat je net als Petrus voor je eigen hachje kiest en weggelopen bent. Zou je hart juist niet kunnen openen in die ervaring, als je zelf ziet en anderen zien wie je helaas ook kunt zijn? En is opstanding niet dáár, waar de ander bij je blijft en in de hernieuwde ontmoeting je waardigheid geeft en op doet staan?

Je kunt het ook zo opvatten dat ‘komen waar je niet wilt zijn’ betekent dat die liefde zo groot is dat het je om offer(s) vraagt. Wie of wat wil je uiteindelijk volgen in je leven? Naar wie of wat slaat je innerlijke kompas uit?

Hier wordt een relatie hersteld in het licht van de opstanding, de relatie tussen Jezus en Petrus. Wie is het die twijfelt, wie is het die overtuigd moet worden of gered van de afwijzing? Jezus? Petrus? Allebei.  

Staan we op dezelfde grond? lijkt Jezus te vragen. Putten we allebei uit de liefde? Kunnen we wat was, achter ons laten, Petrus? Durven we elkaar zo lief te hebben, dat we ophouden te zijn wie we dachten dat we waren en we open en ontvankelijk zijn voor de mens die we, door onze ontmoeting met elkaar zelfs tot het dieptepunt, kunnen worden? Mogen we bij elkaar zijn, Petrus en de Opgestane, ik zelf en de Opgestane, als de avond valt en de dag ten einde loopt? Als ik niet weet welke kant ik op moet, morgen?

Een ontmoeting na een pijnlijk dieptepunt. Een ontmoeting na de ervaring door de ander verwond en afgewezen te zijn. Een ontmoeting waarin de opstanding van de Eén de ander (Petrus) tot Opgestane maakt. Die ontmoeting roept vragen op maar bovenal spiegelt het mij met die ene intense vraag: wat doet mijn liefde, meer dan dezen, voor de Opgestane? Wat zet het in beweging? Hoe kan mijn liefde voor de Opgestane herstellen, vernieuwen, voeden, durven (lijden), leiden?

“… wellicht is alles wat er aan verschrikking leeft,

in diepste wezen wel niets anders dan iets

wat onze liefde nodig heeft”

Rainer Maria Rilke


De duisternis voorbij (slot)

Beschouwing Posted on Fri, April 02, 2021 17:35:20

Wat was het heerlijk warm afgelopen week. Op een van die zonnige dagen liep ik langs de borders van onze kleine stadstuin. Tot mijn verrassing zag ik een dieppaarse bloem boven de grond op een plek waar ik dat de afgelopen drie jaar niet gezien heb. Ineens herinnerde ik me hoe ik op die plek een jaar geleden hele kleine zaadjes in een kuiltje in de grond gegraven had. Eerlijk gezegd was ik het al weer vergeten maar: Ziedaar! Na een jaar in de duisternis van de aarde en in de kou van de winter een mooie plant.

Ik dacht terug aan die hele kleine zaadjes die ik toen in mijn handpalm had. Die herinnering bracht me een beschouwing van Tomáš Halík te binnen, tijden geleden gelezen in zijn De nacht van de biechtvader. Hij schrijft daar over een uitspraak van Jezus volgens Lucas 17:

“Als jullie geloof hadden als een mosterdzaadje…”

Het was Jezus’ antwoord toen zijn leerlingen hem vroegen om méér geloof. Halík las die uitspraak ineens met nieuwe ogen. Het gaat bij God niet om het geloof dat groots en meeslepend, steeds meer, moet zijn. Het hoeft zelfs geen wonderen te verwachten. Nee, het gaat Jezus om geloof dat klein wordt, zó nietig, klein en kwetsbaar als een mosterdzaadje. Zó klein kan het zijn kracht tonen, leven brengen en voorbij de duisternis komen. Dat is een wereldvreemd idee van wat groei is. De Bijbel leert ons dat de duisternis, de donkere nacht, niet iets is waar we voor te vrezen hebben en ook niet wat we bestrijden moeten of ons tegen verzetten. We moeten leren om door de duisternis heen te gaan, om het uit te houden want juist daar kan het geloof, het vertrouwen, de hoop en de liefde ontkiemen en zichtbaar worden. Open barsten. Niet weglopen van je eigen duisternis, maar ook niet van die van een ander.  

Hoe klein werd Jezus’ geloof, Jezus’ vertrouwen, toen hij volgens Marcus aan het kruis de woorden van David citeerde:

“Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?”

Psalm 22

Jezus sterft niet groots en meeslepend, zich hoopvol overgevend en wachtend op hemelse glorie. Jezus stierf bang en wenend, alleen en gebroken. Zou Hij op dat punt van diepe duisternis geloof hebben in wat Paulus na hem geloofde, dat niets ons kan scheiden van de liefde van God?

Een geloof dat klein wordt, is een geloof dat durft te leven temidden van alle aardse paradoxen. Van licht dat door duisternis overvallen kan worden, onschuld die geroofd kan worden, liefde die kan veranderen in haat, verraad en verlating. Alleen een klein geloof kan leren dat liefde uiteindelijk pas bestaat juist vanwege de vergankelijkheid. Klein, kwetsbaar geloof kan ruimte maken voor vertrouwen, voor overgave. Daar waar we delen over ons eigen lijden, kruisiging en dood kan vreugde ervaren worden. Klein geloof kan zich laten trekken door het licht.

‘Neem dagelijks uw kruis op’, zei Jezus.

Mijn kruis. Dagelijks. Opnemen.

Dat is: er contact mee maken, het aanvaarden. Er mee onderweg gaan. Niet van me af duwen, niet vervloeken, niet negeren en ontkennen. En ja, dan voelen de wonden nog dieper, pijnlijker, de duisternis nog dikker.

Elke pelgrim die bij aanvang van het Pesachfeest de stad Jeruzalem binnen ging werd volgens joodse liturgie begroet met: ‘Gezegend hij die komt in de naam van de Heer’. Precies zoals Jezus begroet werd toen hij op een ezel Jeruzalem binnen reed. Jezus gaat ons als pelgrim voor en ook wij zijn gezegend én gebroken. Jezus ging niet de weg vóór mij, alsof ik niet door de ervaringen van het duister en de dood heen hoef te gaan. Ik moet mijn eigen weg gaan, van pijn die ik draag, van innerlijke verscheurdheid, van schuld en onschuld. Maar ik weet Jezus aan mijn zij, met zijn kruis op zijn rug én met een even klein geloof als ik soms heb tegenover de grote macht en kracht van het duister die het voor het zeggen hebben in mijn hart en in de wereld om mij heen. Mét mijn kruis gezegend worden. Zoals Jakob in het donker van de nacht vecht voor zijn leven en in dat gevecht op leven en dood tenslotte vraagt om de zegen. Vlak voordat het licht invalt en de nieuwe dag begint.

Een klein geloof kent de ervaring dat alles verloren is. Zoals Job. Zoals Maria die op paasmorgen in tranen naar het graf loopt. Wanneer je niets meer hebt, kan van alles je tegemoet komen. Zelfs God, ook al herken je Hem niet meteen. Door de liefde van die God, een liefde die sterker is dan de dood, worden we begroet:

“Gezegend, jij die komt in naam van Mij.”

De mens onderweg, jij, ik, door en in de duisternis, de duisternis voorbij.



« PreviousNext »