Blog Image

De ziel gaat zingen

Beschouwing Posted on Thu, June 25, 2020 11:47:25

Er mag steeds weer wat meer en we halen opgelucht adem. We mogen weer plezier en vermaak zoeken, we mogen weer zingen, we mogen elkaar weer ontmoeten als gemeente van Christus! Het voelt als zo lang geleden.

Toch is het nog maar een paar maanden geleden dat heel Nederland stil gekluisterd zat aan de eerste persconferentie. Strenge en vergaande maatregelen. Niet meer samen komen, zelfs niet in kleine groepen. Wat betekent dat voor samen gemeente van Christus zijn? Juist in een tijd dat het gangbare, normale, gewende leven onderbroken wordt. Het ontbreken van het gezamenlijk ritueel, de bevestiging bij wie je horen wilt, je stem die even niet meer opgaat in een groter geheel dat je – misschien voor even – naar boven draagt, boven je dagelijkse zorgen uit. Zulke onderbrekingen in de tijd gaan niet buiten je spirituele wezen om. Elke crisis is ook altijd een spirituele crisis.

In de Bijbel wordt in het bijbelboek Koningen voor het eerst het woord ‘crisis’ gebruikt. ‘Masjbeer’ staat daar, het Hebreeuwse woord voor crisis, als koning Hizkia in de rouw is en zegt ‘want kinderen zijn aan de geboorte toe, maar er is geen kracht om te baren’ (19:3). Het woord masjbeer wordt hier gebruikt voor ‘geboorte’. In de Chinese taal is dit overigens vergelijkbaar, daar betekent crisis ook mogelijkheid, of kans. Er is weinig of geen kracht, er is tegenslag, niets doet iets goeds vermoeden, maar toch: er is léven onderweg. Een aanstaande geboorte! Als Joden aan het nieuwe jaar beginnen lezen ze over de geboorte van Isaak en Samuel. Hun moeders hadden lang gehoopt, lang verwacht en geworsteld met de bitterheid van hun kinderloze lot. Er was ongeloof dat het ooit nog zou gebeuren, maar dan tóch kwam het er: nieuw Leven. Het is een keus om met die verhalen het nieuwe jaar te beginnen, als een perspectief van hoop.

Hoe streng de maatregelen ook waren, mensen waren flexibel om nieuwe wegen en nieuwe vormen te zoeken om tóch contact te hebben. In één van die eerste weken waren er in mijn eigen gemeente Silo een aantal mensen die het zagen zitten om elkaar wekelijks te ontmoeten in een digitale sessie. Het begon met een open gesprek over hoe deze tijd beleefd werd, wat je confronteerde. Het kreeg een vervolg in gesprekken over dankbaarheid, zegen, geloof als vertrouwen, offers, rituelen, vreugde, liefhebben. Zo werd de coronacrisis een kans tot een soort zielsquarantaine en een heel nieuwe manier om dicht bij elkaars leven te komen. Het werden weken van samen ons eigen zielsonderzoek. Ik was verrast over de trouw van de deelnemers, die elke woensdagavond digitaal aanklopten, zelfs als ze in hun camper op een camping stonden.

Ik was ook verrast over het feit dat door gewoon te ‘gaan’, door jezelf beschikbaar te stellen, er van alles gaat stromen en zich opent. Dat er dan ondanks de afstand zeer nabij gekomen kan worden. Soms stroomde het heel concreet in de nacht na een sessie dat ik een bijbeltekst of een joodse gedachte in mijn hoofd kreeg waar we dan de week daarop weer verder over konden praten. Wat hier geboren werd, ging groeien en blijft groeien. De kracht zat in de inhoud, maar de nieuwe vorm hielp om ondanks de afstand verbonden te zijn. Een nieuw ontdekte vorm die het waard is om te blijven voortzetten. Niet als vervanging, maar als toevoeging van het echte contact.

Het gaf me ook vertrouwen voor mijn eigen proces in deze fase van mijn leven. Het is een beetje als de afbeelding die ik in mijn laatste post gebruikte. Een hoofd dat met een lamp zijn hoofd naar boven richt. Waar houd je je ogen op gericht, aan welk verhaal verbind je je? Hoop bestaat wanneer je niets ziet maar toch omhoog kijkt, naar een onverwachte wending in de tijd. Hoop kan niet zonder een beetje wanhoop of ongeloof of zelfs misschien een beetje heilige verontwaardiging. Het is er, je neemt het serieus. Maar toch reik je diep in jezelf naar een onvermoede Bron waar God telkens water geeft. Je durft God aan zijn belofte te houden. Zoals de schrijver van die bijzondere Psalm 119 dat steeds doet (mogelijk is de schrijver overigens koning Hizkia) :

 ‘Mijn ziel ligt neergedrukt in het stof, laat mij leven zoals u hebt beloofd’

Psalm 119:25

‘Mijn ziel schreit van verdriet, richt mij op zoals u hebt beloofd’

Psalm 119:28

‘Ik ben zo diep vernederd, houd mij in leven, Heer, zoals u hebt beloofd’

Psalm 119:107

Het water dat God geeft, is geen stilstaand water. Het is water dat leeft. Het beweegt, dan weer drupt het, dan weer stort het, of stroomt, of soms is het als milde dauw. Ga maar bewegen, dan danst de Geest voor je uit.

‘Laat mijn ziel leven, dan zal hij U loven’

Psalm 119:175

Zo eindigt Psalm 119. Nee, dat loven gaat niet vanzelf als je midden in de crisis zit, midden in de tegenslag of in al die momenten dat een goede liefdevolle God door jou niet begrepen wordt. Dat gaat alleen als je toe buigt naar die bron, naar die belofte, als een bewuste keus, elke dag, ieder moment: daar is de adem, daar is het licht, daar is mijn Leven.

En dan, haast als iets van buitenaf, dan ga je als vanzelf weer zingen!



In de tussentijd

Beschouwing Posted on Tue, June 16, 2020 17:47:27

‘Corona en het getal van het beest’, ik moest een beetje grinniken toen ik laatst deze kop boven een artikel tegen kwam. Hoe vaak zal het beest van stal gehaald zijn in een poging om gebeurtenissen die voor een ontwrichting in de tijd zorgden te duiden en een plek te geven? Nu we wereldwijd met een crisis zitten dragen mensen apocalyptische gedachten en gevoelens de wereld in. Zou de wederkomst van de Heer aanstaande zijn? Komt de Messias er aan?

Vanochtend luisterde ik naar rabbijn Manis Friedman en dat was bijzonder boeiend. Hem werd de vraag gesteld: ‘Is Moshiach coming?’ Om die vraag te beantwoorden maakte hij een onderscheid tussen geloven dat de Messias komt en zien dat de Messias komende is. ‘Geloven dat’ hoort bij het zijn in de oude wereld. Je leeft in de gebrokenheid en ziet vooral de ellende die om verlossing vraagt. Je gelooft dat die oude wereld voorbij zal gaan, straks, als de Messias komt. ‘Zien dat’ hoort bij het zijn in de wereld die komende is. Het is het voorschot durven toe-eigenen van de verlossing. Het zijn twee verschillende manieren van omgaan met de Messias, met de wereld om ons heen en met onze roeping als mens.

Rabbijn Manis Friedman stelt dat we nu leven in een breukvlak van de tijd. Met één been nog in de oude wereld, en één been in de toekomstige wereld die er al is. Het lijkt haast wel op de woorden van Paulus, ‘nu reeds, en tegelijk nog niet’. Wat doe ik in de tussentijd, welke kant kijk ik? Kijk ik naar het ‘nog niet’ of naar het ‘nu reeds’?

bron onbekend

Het leven in een breukvlak, een scharnierpunt in de tijd, roept altijd verwarring op. We weten dat door in de tijd terug te kijken naar eerdere van die scharnierpunten. Eindtijdscenario’s fungeren dan vaak als een manier om weer houvast en controle te krijgen, het helpt tegen het niet-weten. We kunnen ook veel leren van de scharnierpunten die we in ons eigen leven ervaren als we overgaan van het bekende, oude naar het onbekende, nieuwe van een andere fase. Het oude is voorbij, we mogen en moeten het loslaten zodat we het nieuwe gaan ontdekken en vormgeven. Een scharnierpunt in de tijd laat ons voelen hoe kwetsbaar we zijn, hoe weinig er eigenlijk is wat echt grond onder de voeten geeft. Die grond wordt in het aanwakkeren van wantrouwen, angst of ontmoediging, of simpel weg door het ontbreken van een Bron in je leven, al gauw tot drijfzand.

Juist daarom roept zo’n scharnierpunt in de tijd om ‘dragers van hoop’. Mensen die het voorschot op de tijd nemen, in het nieuwe durven kijken en zien dat de Messias komende is. ‘Kijk maar, dáár zie je het!’ En dan niet wijzen naar het onheilspellende, naar de angst, maar naar wat de Messias komt brengen en herstellen. Waar is deze wereld aan het ontluiken en hoe kan ik bijdragen aan dat ontluiken? Dragers van hoop vertellen ons hoe het leven bij die Messias dan zal zijn, wie wij dan kunnen zijn en hoe de aarde kan zijn. Die ons antwoorden geven op vragen als: hoe dan te leven zodat ons leven en dat van de aarde waardevol is? Waar gaat het leven dan om?

De Messias is ons al lang tegemoet aan het komen. Langzaam zullen we niet met één been maar met twee benen op die messiaanse grond staan. Draag ik bij aan het zien dat de Messias komende is?

Maimonides schreef op basis van de halacha (joodse wetten gebaseerd op de Torah) dat er voor de komst van de Messias een grote oorlog plaats zal vinden. Joodse leraren lezen dit niet als een fysieke strijd, want waarom zou het noodzakelijk zijn om de komst van de Messias aan te moedigen door een strijd die zorgt voor de dood als God een God van leven is? Zo heb ik er altijd moeite mee gehad dat christenen letterlijk nemen dat deze aarde zal vergaan. Hoe logisch is dat als je tegelijk gelooft dat God Zijn grootste offer bracht omdat Hij Zijn aarde zo lief had?!

Joodse leraren zeggen dat Maimonides het heeft over een ideologische strijd om de waarden die God ons gegeven heeft in ons leven en in de wereld te realiseren. Door het leven voorop te stellen, het leven te kiezen. Niet zomaar leven maar waardevol leven en waardevol leven na te laten in de generaties die zullen komen. Het leven, de messiaanse mens, waartoe je door God geroepen wordt. Christus is de nieuwe Adam die ons terugbrengt bij het beeld dat God in ons gelegd heeft. De roeping is hoog, omdat onze waarde als mens groot is en Gods geloof in ons oneindig groot. Het gaat dan dus ook om ethiek, om moraal. De strijd speelt ook in onze ziel als één been ons in de oude wereld wil houden. In onze ziel tolt de naald van ons kompas naar alle richtingen waarin het leven ons wil trekken. Maar de magneet wil onze ziel altijd Gods richting uit trekken, omdat de ziel zijn oorsprong vindt in God, de Bron van Leven, en alleen bij die Bron de regels voor het levensspel te vinden zijn die vreugde en vrede geven. In die strijd groeit onze ziel steeds meer naar de blauwdruk van God.  

Durven we te kiezen voor het Leven met de Messias die komende is? Laten we zegen uitspreken over elk detail wat we zien van die komende Messias!

‘The holiness of our soul has to spread throughout the whole world’.

‘The earth will become the holy land because it’s Gods creation’.

Rabbi Manis Friedman

 (Rabbijn Manis Friedman zelf horen – alleen al voor zijn mooie wijze gezicht zou ik het doen ;-)? Kijk hier



Over grenzen (VI) : Priesters, Liefhebben en Pinksteren

Beschouwing Posted on Mon, June 01, 2020 11:47:35

Het is Pinksteren. Het boek Leviticus is uit. Ik ben de schoonheid van het boek gaan zien, ik ben ontroerd geraakt door de liefde en de hoop die ik in het boek gelezen heb. Tijd om dit blog de zeven lijntjes van afgelopen weken aan elkaar te knopen. Op welke manier las ik in Leviticus een opmaat voor wat het betekent om te leven in de Geest van Christus?

Ik schreef de afgelopen weken over een aantal thema’s uit Leviticus waarin het steeds weer over ‘heiligheid’ gaat: de heiligheid van Gods aanwezigheid temidden van het volk (de tabernakel); de offers; de wetten die alles een heilige maat en grens geeft; de reinheid. Heilige plaatsen, heilige handelingen én heilige mensen, namelijk de priesters die geroepen waren om de heiligheid, de grens tussen rein en onrein, heilig en onheilig, te bewaken (Lev. 10:10). Priesters waren apart gezet van de rest van het volk, moesten aan aparte voorwaarden voldoen. Zo deelden zij bijvoorbeeld niet in het land en werkten niet op het veld. Zij leefden in het epicentrum van Gods aanwezig zijn, in de tabernakel. De priesters waren de uitvoerders van de rituelen en offers die met veel precisie moesten worden uitgevoerd om vrede en verzoening te brengen onder het volk. Bijvoorbeeld op de Grote Verzoendag, waarop de hogepriester de heiligste ruimte van de tabernakel (en later de tempel) betrad om het lot van het volk in Gods hand te leggen. Die dag van vergeving is de belangrijkste in het joodse jaar omdat het de mens herinnert dat ‘omkeer’ (tesjoeva) mogelijk is, dat herstel van relaties (tikkoen) mogelijk is.

In Leviticus 19 gebeurt er dan iets geks. De Eeuwige zegt daar dat niet alleen de priesters heilig zijn, maar het hele volk. Hier wordt herhaald wat de Eeuwige eerder tegen Mozes zei over de identiteit van het volk: ‘En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk’ (Ex. 19:6). Het wordt nog een beetje gekker als de vrede en verzoening de grenzen van het volk gaat overschrijden (terug naar zoals het in Genesis door God bedoeld is voor de hele wereld): een vreemdeling moet behandeld worden als een ‘onder u geboren Israëliet’ (Lev. 19:34) en het wordt haast onbegrijpelijk als de Eeuwige het volk de opdracht geeft om die vreemdeling lief te hebben. De opdracht om de vreemdeling lief te hebben, maakte de ethiek van het joodse volk buitengewoon ‘apart’. De ethiek van heiligheid is onherroepelijk ook de ethiek van liefde. Jezus leefde dit radicaal voor, want juist in tijden van (Romeinse) bezetting kwam het er op aan of je in staat was gehoor te geven aan de roeping van de Eeuwige. Jezus toonde trouw aan alle wetten uit de Tora (Matt. 5: 17-18), Hij wilde ze zeker niet afschaffen, maar wel radicaliseren: liefhebben, zelfs dat wat je tegen de borst stuit. Liefhebben betekent je hart er bij (laten) betrekken. Zonder dat, is het naleven van een morele wet zonder zin.

Paulus leefde en leerde vlak na de verwoesting van de tweede tempel. Zonder tempel konden de offers niet gebracht worden, de rituelen niet uitgevoerd. Joden waren in de ballingschap al bekend met een dergelijke situatie. Toch was deze tweede verwoesting van de tempel een grote geestelijke crisis in het jodendom van die tijd: hoe te geloven, te leven? Paulus ‘transcendeert’ elementen van de joodse godsdienst en geeft daarmee antwoord op onder andere zulke vragen. De Grootste Verzoendag is geweest, het definitieve offer is volgens Paulus volbracht in Christus. Dit offer heeft de grens tussen jood en heiden doorbroken en in de nieuwe gemeenschap, het nieuwe volk van Christus, zijn alle gelovigen priesters. Al lezend in Leviticus en al studerend in de joodse commentaren vraag ik me af of de theologie van Paulus niet teveel een abstractie is geworden van wat Christus in het dagelijks leven wilde voorleven van hoe de Tora niet een kale wet is, maar een oriëntatie, een richting, waar op je de naald van je kompas kunt richten in een magnetisch veld van dagelijkse krachten die aan je trekken. Iets wat om een dagelijkse oefening vraagt, vooral eigenlijk buiten je eigen vertrouwde en bekende wereld van mensen van wie je eenvoudigweg houden kunt omdat ze bij je horen en herkenbaar zijn. Liefhebben is veel uitdagender dan je denkt, en er ligt veel meer potentie in jou dan je ziet, dat hoor ik Christus zeggen.

Als de rabbijn Jonathan Sacks schrijft over Leviticus 19, dan noemt hij dit ‘the democratisation of holiness’. De joodse schrijver Ansky zei:

“Where there is true turning to G-d, every person becomes a priest, every prayer a sacrifice, every day a Day of Atonement and every place a Holy of Holies.”

In de Geest van de Tora is elke dag een Grote Verzoendag, elke plaats het Heilige der Heilige. De Geest van Christus komt uit dezelfde bron als de Geest van de Tora. Dat is de bron die water geeft, elke dag opnieuw om de aarde tot groei en bloei te brengen als de tuin die God in het begin heeft aangelegd. Groeien en bloeien vraagt om als priesters toe te zien en te bewaken op dat wat heilig is, dat is dát wat het leven bevordert. Voor jou, je naaste en de vreemdeling. Het vraagt van de gemeenschap van gelovigen om een gemeenschap te zijn die zich volledig richt op vrede en verzoening, voor herstel van relaties met God, met jezelf, met je medemens én een ieder die een andere taal spreekt of een ander leven leeft. Maar ook het herstel van je relatie met de aarde, de dieren en de dingen. Daar waar herstel plaatsvindt, daar is God nabij.

Nog een laatste opmerking. Priesters legden de zegen op het volk. Eeuwenoude woorden over het gelaat van God, over zijn genade en vrede, uit Numeri 6: 22-27. Onlangs werden ze voor de wereld van vandaag gezongen door verschillende kerkelijke denominaties in Engeland (je hoort het hier). Het bijzondere is dat in de joodse voorschriften voor het uitspreken van deze zegen, er aan toegevoegd is ‘to bless His people with love’. Jonathan Sacks zegt daarover: ‘we need love before we can bless. Volgens hem is liefde het kanaal waardoor de zegen de wereld om ons heen binnenkomt.

Een priesterschap van gelovigen, dat is een ‘hoge’ roeping. Er wordt niet weinig van ons gevraagd. Het is geen abstract geloven in iets dat we maar passief ontvangen of verlangen, maar vindt het geloof in het dagelijks doen (en dat zijn we met Paulus denk ik verloren van de Joodse Christus). Het is de vrede en verzoening léven, het is leven in Gods nabij zijn zonder te ‘bezitten’. Het is de wereld om ons heen zegenen. Een gemeenschap van priesters is niet anders dan een gemeenschap van mensen die leren liefhebben wat al van God is, wat Hij rein verklaard heeft zélfs als wij daar anders over denken en zélfs als ons dat om offers vraagt.



Over grenzen (V): Reinheid

Beschouwing Posted on Sun, May 24, 2020 12:45:32

Van de reinheidswetten in Leviticus moest ik eigenlijk niet zoveel hebben. Ik begreep de goede redenen om mensen die leden aan melaatsheid of andere besmettelijke (huid)ziekten buiten de gemeenschap te plaatsen. Maar de voorschriften rondom reinheid ademden voor mij teveel de sfeer van een extreem patriarchale samenleving. De wijze waarop de vrouw uit Markus 5 op basis van deze regels jarenlang moest leven, maakte me boos en opstandig. Net zo opstandig als de vrouw zelf, die ondanks de strenge regels tóch de stap zet om dicht bij Jezus te komen. Zó dicht dat ze Hem aanraken kon en genezing kon vinden. Dat verhaal heeft een bijzonder plekje in mijn hart.

De joodse manier van lezen en bestuderen laat me lezen, nog eens lezen, studeren, vragen, kauwen en dan opeens dingen in een ander licht zien. Zo wandel ik door het boek Leviticus waar uitgebreid geschreven wordt over heiligheid (kedushah) en reinheid (teharah). Wanneer ben je rein of onrein en wat betekent dat dan? Heel eerlijk gezegd zijn mijn ‘bezwaren’ bij de reinheidswetten in Leviticus nog niet helemaal ‘verlicht’ geraakt. Toch in dit blog een poging om wat dingen op een rij te zetten.  

De condities voor onreinheid hebben in Leviticus vooral te maken met het feit dat we fysieke wezens zijn. Veel wetten gaan over lichaamsprocessen en situaties waar we weinig invloed op hebben. Je wordt dus niet zo zeer onrein van dingen die je dóet (morele onreinheid is in het jodendom iets anders), maar om dingen die gebeuren. Het gaat in Leviticus niet om vuil, vies of besmeurd zijn. Het gaat om situaties waarin je je kunt bevinden die je niet geschikt maken voor het deelnemen aan gewijde handelingen van de gemeenschap, zo zegt de joodse leraar Rob Cassuto het. De gewijde handeling zet je namelijk in rechtstreeks contact met de bron van je ziel, de Heilige.

Wetten en regels rondom (on)reinheid leren ons iets over hoe we om moeten gaan met het feit dat we belichaamde wezens zijn. We zijn niet ons lichaam. Dat zou een hedonistisch mensbeeld zijn, waar het leven slaafs is aan het fysieke streven naar genot en dat wat aangenaam is. Het is ook niet zo dat het lichaam er niet toe doet. Dat zou een ascetisch mensbeeld zijn, waar het alleen draait om het spirituele en wat het fysieke ontkent of negeert. Het Joodse mensbeeld gaat uit van hoe God ons ziet. Als bezielde wezens met de potentie van kedushah (heiligheid) en chesed (zichzelf gevende liefde). Een jood zegt het heel krachtig: je bent een ziel en je hebt een lichaam. Het lichaam is het voertuig, het huis van de goddelijke aanwezigheid waar onze ziel uit voortgekomen is. De fysieke wereld van het lichaam is goed, zeer goed zelfs (Genesis). Dus niet vies, of vuil of besmeurd. Het hoort er helemaal bij, maar het is niet waar het uiteindelijk om gaat.

Ons fysieke lichaam is beperkt. Het functioneert vooral op basis van overleving. De processen van eten, drinken, seks, plassen en ontlasten houden het leven in stand. Maar Léven – met een hoofdletter – is meer dan alleen een zaak van deze biologische processen. Onreinheid in de Tora heeft altijd iets te maken met het tegenovergestelde van het leven. Zaad dat verloren gaat; het aanraken van een dood lichaam; menstruatiebloed. De wetten en voorschriften willen vooral benadrukken: God is Léven. Het is alleen God die het Léven levend maakt. Zo verwerpt het jodendom elke rite en cultus die de dood de ruimte boven het Leven geeft. Máár: Léven is meer dan fysieke processen van lichaamsactiviteit en lichaamsvocht. De bron van het Léven is heilig en roept ons op te zijn in zijn gelijkenis: wees heilig! Dat is steeds weer kiezen voor het Léven en dat leven beschouwen als een geschenk. Alles wat een bedreiging vormt voor (de voortgang van) het leven wordt gezien als onrein. Het gaat dus om de grens tussen leven en dood, tussen bezield Léven en leven.

Dan gaat het over Pasen.

Dit vraagt, God vraagt, om ons te oefenen in bewust-zijn, want hoe vaak en hoe snel leven we niet vooral vanuit de primaire reacties en prikkels die ons om bevrediging vragen. De wetten en voorschriften in de Tora zijn de hulpmiddelen tot dit bewust-zijn. Ze herscheppen de situatie zodat er bezieling, heiligheid, in ons lichaam kan ontstaan in een directe ontmoeting met de Heilige en onze naaste(n). God vraagt ons om onze situatie te onderzoeken: zijn we gericht op het Léven zoals dat door de Eeuwige bedoeld is, in nabijheid tot God en de naaste? Genade betekent niet dat de weg naar heiligheid en reinheid, naar het leven in de nabijheid met God, buiten ons om gaat. Genade betekent dat God ons de mogelijkheid en potentie heeft gegeven om daar zelf, elk moment, antwoord op te blijven geven door ons (weer) ‘om te keren naar het Léven’. In die mogelijkheid ligt de waardigheid van ons mens-zijn.

Zo wordt het verschil tussen de joodse en christelijke visie op de mens, op de zonde, op verzoening en verlossing en de relatie tussen God en mens spannend. En zo komen we ook heel dicht bij de termen die Paulus gebruikt als hij schrijft over ons lichaam als de tempel van de Heilige Geest en de gemeente als lichaam van Christus en priesterschap van alle gelovigen. Ik zag niet eerder hoe hij daarbij aansluit bij de Tora, bij woorden van de Eeuwige tot het volk: ‘En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk’ (Ex. 19:6). Daarover meer volgende week, als het Pinksteren is.



Over grenzen (IV): Een heilige staat van zijn

Uncategorised Posted on Sun, May 17, 2020 12:00:58

In deze serie neem ik je mee in mijn reflecties bij het Bijbelboek Leviticus. Een Bijbelboek dat ik eigenlijk nooit als een geheel gelezen heb, want veel te saai over offers die er toch niet meer toe doen. Maar lezend aan de hand van het Joodse onderwijs heeft het mijn geloof verrijkt en verdiept. Dit Bijbelboek heeft ons veel te zeggen en te leren, ook als christen in de wereld van vandaag. Alles in dit Bijbelboek draait om Gods Aanwezig Zijn te midden van het volk. En zo zie ik ook een prachtige opmaat naar Pinksteren.

Het Bijbelboek Leviticus gaat over priesters, offers, reinheid en heiligheid. Vandaag schrijf ik over de steeds weer terugkerende opdracht die door Leviticus klinkt: ‘Wees heilig’.

Aan het begin van deze serie schreef ik dat de naam van dit Bijbelboek in de Tora Wajjikra is: ‘En [Hij] riep..’ Zo kun je dit hele boek lezen als een boek dat vertelt waartoe wij als mensen geroepen zijn. Het antwoord in Leviticus is duidelijk: ‘Wees heilig’. Dus niet ‘word heilig’, als een staat die je kunt bereiken, maar wéés het omdat je het al bent. Hoe dan? Via de wetten en offers die beschreven staan? Als je die leest, dan kun je niet anders concluderen dan dat de morele maatstaf hoog is.

Dat is niet voor niets. De Tora spreekt over de mens vanuit de optiek van God. Het is zogezegd een ‘theomorf mensbeeld’. Als je naar de mens kijkt, naar waar toe de mens in staat is, dan moet je vanuit de ogen van God, de Schepper, kijken. Zoiets als het in elkaar zetten van een Ikea kast, waarbij wat je uiteindelijk te zien krijgt afhangt van hoe goed je de instructies hebt gelezen. Maar als we naar de mens kijken vanuit de ogen van God, wat zie je dan? Dan zie je dat de mens bijna goddelijk is, een mede-schepper. Dan zie je dat wanneer God ons toeroept: ‘Wees heilig, want Ik ben heilig’, de mens een grandioos potentieel in zich draagt voor de wereld, de naaste, voor zichzelf. Maar vooral ook – en hier blijkt maar eens hoe groots de verwachting is die God van ons heeft – voor de vreemdeling. Zoals in Leviticus 19, dat begint met de oproep ‘wees heilig’, staat in vers 34: ‘Behandel vreemdelingen die bij jullie wonen als geboren Israëlieten. Heb hen lief als jezelf…’ Liefhebben, ook van wat niet-eigen is, ligt in het hart van de joodse ethiek. De regels en wetten van de Tora zijn gericht op de kwaliteit van (liefdevolle) relaties, met God, mensen, dieren, dingen en zelfs zoiets abstracts als de tijd.

Het is mogelijk om ánders te zijn (betekenis van heilig in de zin van: apart, anders). Anders dan dieren die niet vrij zijn, omdat ze geen andere keus hebben dan hun driften en instincten te volgen en te leven vanuit overleving. Anders dan engelen, die niet vrij zijn, omdat ze geen andere keus hebben dan God te dienen. Het wetenschappelijk materialisme wil van ons niet anders zien dan een dier. Het religieus fundamentalisme wil van ons niet anders maken dan een engel. Maar de joodse visie op heiligheid is veel alledaagser. De mens is vrij, kan alle kanten op bewegen. Niet alle kanten die mogelijk zijn, zijn goed en bevorderen leven. De keuzes die de mens maakt voltrekken zich steeds in de gemeenschap met God en mens. De gevolgen ook. Daarom dat oriëntatiepunt waartoe we ons kunnen laten trekken: wees heilig.

Het gaat er niet om te ontkennen, onderdrukken of uit proberen te roeien dat we neigingen hebben die onszelf, onze naaste of onze (wereld)gemeenschap schaden. Die ons soms niet meer maken dan een dier. Het gaat er om al die neigingen te herkennen, ze met zachte krachten te leren beheersen en om te vormen tot heilige daden. Het Jodendom kent ‘zonde’ niet als een staat van zijn, zoals in het Christendom, maar alleen in de daad. Het is in daden dat we ons afkeren van God en de wereld van heling en herstel zoals God die bedoeld heeft en waarin wij als ‘dieners’ te werk zijn gesteld. Dat betekent echter ook, dat we steeds weer terug kunnen keren naar onze mogelijke staat van zijn, die van heiligheid.

Soms moeten we dus afdalen in het meest vreemde, onheilige van onszelf, van onze samenleving, om daar iets te gaan liefhebben wat onmogelijk leek, en te zoeken naar de ‘omkering’ die, of misschien wel het offer dat, mogelijk is voor heling en herstel van onszelf, onze naaste en onze samenleving.

Liefhebben en je oefenen in heiligheid zijn nauw met elkaar verbonden.



Over grenzen (III) : het zelfoffer

Beschouwing Posted on Wed, May 06, 2020 13:17:00

In deze serie neem ik je mee in mijn reflecties bij het Bijbelboek Leviticus. Een Bijbelboek dat ik eigenlijk nooit als een geheel gelezen heb, want veel te saai over offers die er toch niet meer toe doen. Maar lezend aan de hand van het Joodse onderwijs heeft het mijn geloof verrijkt en verdiept. Dit Bijbelboek heeft ons veel te zeggen en te leren, ook als christen in de wereld van vandaag. Alles in dit Bijbelboek draait om Gods Aanwezig Zijn te midden van het volk. En zo zie ik ook een prachtige opmaat naar Pinksteren.

Het Bijbelboek Leviticus gaat over priesters, offers, reinheid en heiligheid. Vandaag schrijf ik over de offers die uitgebreid beschreven worden. Ik wil uitleggen wat volgens joodse commentaren de essentie is van het offer, en hoe dit mij een andere blik geeft op de offertheologie (Christus die voor mij als offer sterven moest om in mijn plaats mijn relatie met God te herstellen) waar ik mee opgegroeid ben.

Het offer, een geschenk geven aan de goden, was meestal bedoeld om een bepaalde disbalans op te heffen. In tijden van grote droogte en het daarop dreigende gevaar van hongersnood, moesten de goden wel gunstig gestemd worden opdat zij regen zouden geven en de mensen zouden kunnen leven. Naast verzoening, het herstellen van een ervaren (kosmische) breuk, diende een vaak ook als blijk van dank, voor wat in overvloed ontvangen werd. Zo werd het leven geleefd in een besef van volkomen afhankelijkheid van wat gegeven of genomen werd door de goden.

In Leviticus worden de Israëlieten opgeroepen ánders te zijn (‘Wees heilig’, daarover in een vervolgblog), maar in het hebben van tempels, priesters en offerdiensten leek het Jodendom sterk op de omliggende volken. Het is merkwaardig omdat de profeten steeds weer herhalen dat God geen offers verlangt, het is géén gebod van God om te offeren. Zo zegt God via Jeremia dat Hij helemaal niet geboden heeft gegeven voor brand- of slachtoffers (Jer. 7:21-28). Het enige dat God de Israëlieten geboden heeft was om te horen, ‘hoort naar mijn stem’. Als Gods stem gehoord wordt, dan zal God hen tot een God zijn en de weg bewandelen. Jesaja, Amos, Hosea… bijna elke profeet herhaalt wel dat God geen offers wenst. Joodse commentaren wijzen er dan ook op dat de offerdienst niet de kern van het Jodendom uitmaakt. Alleen al vanuit dit perspectief is het belangrijk om de offertheologie, Jezus als het ultieme offer om weer verzoend te kunnen worden met God, te herzien.

Het Hebreeuwse woord voor offer, korban, betekent ‘nabij’. In de betekenis gaat het om een handeling die nabij brengt, die nabijheid creëert. Bij een offer gaat het dus niet in de eerste plaats om iets op te geven, het gaat niet om het object dat het offer is, maar om zelf dichter in de relatie tot God te komen. Van Jonathan Sacks leerde ik dat dit nog duidelijker wordt als je grammaticaal naar het Hebreeuws van Leviticus 1:2 kijkt. Daar staat in de Nederlandse vertaling:

‘Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: wanneer iemand onder u de Here een offergave brengen wil…’

In het Hebreeuws is de woordvolgorde van deze zin heel vreemd en onverwacht. Het is wat technisch om het uit te leggen, maar voor de liefhebber.

Er staat niet: ‘adam mikem ki yakriv’, wat je zou vertalen met: ‘wanneer een van jullie een offer brengt’.

Maar er staat: ‘adam ki yakriv mikem’. Je ziet het verschil in woordvolgorde. Dit zou je moeten vertalen met: ‘wanneer iemand een offer van zich brengt’.  

Rabbijn Zalman concludeert daardoor dat de essentie van het offer is, dat we onszelf offeren. We brengen onszelf in de nabijheid van God, met al onze gedachten, emoties, schaduwkanten en levensrafels. In de mystiek worden daarom de dieren die in het vervolg van vers 2 genoemd worden die als offer dienen (rund, schaap, geit) gezien als aspecten van onze dierlijke ziel. In het offer van die aspecten van onze ziel, leren we dat we als mens méér kunnen zijn dan onze dierlijke instincten, slaven van moeder natuur, en overlevingsdrang.

Die vreemde woordvolgorde in Leviticus 1:2 waar God de Israëlieten verteld wat ze moeten doen als ze een offer willen brengen, dat zou een mooie bril kunnen zijn om te kijken naar de woorden van Jezus zoals Johannes die weergeeft:

‘Hierom heeft Mij de Vader lief, omdat Ik mijn leven afleg om het weder te nemen. Niemand ontneemt het Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af. Ik heb macht het af te leggen en macht het weder te nemen; dit gebod heb Ik van mijn Vader ontvangen’ (Joh. 10:17,18).

Jezelf geven, met huid en haar, dat maakt een relatie het meest intiem. Misschien in een relatie tussen mens en mens het meest onmogelijke om ultiem te doen. Maar dat is waar het in het offer aan de Eeuwige om gaat. Niets anders (terug) te geven dan die volkomen overgave van je zelf, van je meest mooie maar vooral ook meest gewonde, verafschuwde en duistere kanten, gewoon helemaal jij. Niet langer de zelfbescherming boven de totale kwetsbaarheid, niet langer óverleven maar dúrven leven, met alles wat is en alles wat ik ben. Zelfs wanneer ik niet eens in staat bent om zo dicht bij de fragmenten van mezelf te komen, nodigt God mij uit om mijn zelf uit handen te geven. Niet uit een verlangen naar voldoening, maar uit een verlangen naar een diepe, alles vervullende relatie van liefde en vreugde. Gods liefde is zo groot dat alleen die liefde kan verlangen naar die ultieme nabijheid. Zoals in Christus God Zichzelf gaf, die blikrichting is bepalend voor de essentie van het kruis én van het kruis dat we zelf dragen, soms zo pijnlijk als een doorn in ons eigen vlees.

Daarin ligt de werkelijke verzoening met en uiteindelijk ook de dankbaarheid naar en van God: het offer van onszelf. Het graf in en er weer uit, want in die dood vinden we werkelijk Leven, Gods Leven in ons.

** Lees meer bij Jonathan Sacks, Why do we sacrifice? via deze link http://rabbisacks.org/why-do-we-sacrifice-vayikra-5775/ **



Over grenzen (II) : de juiste maat

Beschouwing Posted on Tue, April 28, 2020 11:07:29

In deze serie neem ik je mee in mijn reflecties bij het Bijbelboek Leviticus. Een Bijbelboek dat ik eigenlijk nooit als een geheel gelezen heb, want veel te saai over offers die er toch niet meer toe doen. Maar lezend aan de hand van het Joodse onderwijs heeft het mijn geloof verrijkt en verdiept. Dit Bijbelboek heeft ons veel te zeggen en te leren, ook als christen in de wereld van vandaag. Alles in dit Bijbelboek draait om Gods Aanwezig Zijn te midden van het volk. En zo zie ik ook een prachtige opmaat naar Pinksteren.

Het Bijbelboek Leviticus gaat over priesters, offers, reinheid en heiligheid. Voordat ik kan schrijven over disbalans en offers, wat mijn beoogde vervolg was op mijn vorige blog, moet ik eerst ergens anders over schrijven. Namelijk over de juiste maat.

‘Waar waart gij, toen Ik de aarde grondvestte? Vertel het, indien gij inzicht hebt! Wie heeft haar afmetingen bepaald? Gij weet het immers! Of wie heeft over haar het meetsnoer gespannen?’

(Job 38: 3-4)

In de zoektocht van Job naar het waarom van zijn lijden, richt God het woord tot hem. God stelt zichzelf voor als Iemand die nauwgezet, als met een precieze lineaal, het hele universum heeft afgemeten. Alles wat is, heeft een door God bepaalde maat. Het is precies zoals met onze kleding, een maat te groot of een maat te klein is bepalend voor hoe onze jas aansluit.

Het Bijbelboek Leviticus gaat ook over de juiste maat. Heel precies wordt beschreven welke situaties tot reine of onreine omstandigheden leiden. Hoe de offerrituelen in de Tabernakel moeten worden uitgevoerd om de omstandigheden te kunnen veranderen wordt heel precies beschreven, en als de zonen van Aäron zich er niet precies genoeg aan houden worden ze verteerd door goddelijk vuur. Er zijn nauwgezette regels voor de kledij van de priesters. Al eerder in Exodus, als de opdracht gegeven wordt om de Tabernakel te bouwen, wordt de precieze maat genoemd. Waarom die precisie, hebben Joden zich afgevraagd? De tabernakel zou toch niet meer dan een tijdelijk verblijf zijn? Waarom de precisie van het offerritueel, als continu de TeNaCH herhaalt dat God géén offers verlangt?

Details doen er toe, orde en precisie doen er toe. Dat is één van de antwoorden die Joden geven. Het gaat om de juiste maat waarin alles door God is geschapen, alles zijn eigen plek heeft gekregen en alles met alles samenhangt in de juiste verhoudingen. Zoals God alles heeft afgemeten, alles zijn eigen plek heeft gegeven in de schepping, gaat het er om dat wij leren leven binnen de juiste maat. Buiten die maat hebben kleine oorzaken soms grote gevolgen. We zien dat in onze tijd niet enkel in een virus dat de hele wereld lam legt, maar ergens op een dierenmarkt begon.

Jonathan Sacks schrijft in zijn commentaar bij Leviticus:

‘Law, structure, precision: of these things the cosmos is made and without them it would cease to be’.

De mens is niet de maat van alle dingen. De vraag is: zijn wij bereid een ondergeschikt leven te leiden aan deze wetten, structuren en door God bedachte precisie? Dan wordt het niet meer een leven waar de vragen ‘Waar heb ík recht op? Wat heeft het leven míj te bieden? Wat kan ík winnen of hoe kan ík meer verdienen?’ het dagelijks ritme bepalen.

De Tora biedt ons een radicaal ander magneet om onze (politieke, psychologische en theologische) koers op te richten: er bestaat niet zoiets als ons ‘ownership’. Zoals God over land in Leviticus 25:23 spreekt:

… want het land is van Mij, en gij zijt vreemdelingen en bijwoners bij Mij’

en over mensen in vers 42:

‘… want zij zijn mijn knechten’.

Waarbij het woord ‘knechten’ gelezen moet worden als ‘dienaren’.

Wij zijn te gast bij God, wij wonen om/in Zijn aanwezigheid heen zoals de tenten van de Israëlieten rondom de tabernakel. We worden door de Tora opgeroepen om binnen de precieze maat te leven, en als dienaren van God houden we slechts in handen wat Hij ons toevertrouwd. Zelfs ons eigen ik, ons lichaam, geest en ziel.

Heiligheid is volgens Leviticus niet iets wat een staat van zijn is dat je kunt bereiken, maar het is een eigenschap die vanuit God kleeft aan mensen, dingen, zelfs aan iets abstracts als de tijd. Het mooie gebaar van de rabbijn die tijdens zijn lezing een kopje koffie aangeboden reikt, zijn lezing een kort moment onderbreekt door het opzeggen van de zegenspreuk over het kopje koffie. Het bewustzijn in het moment dat wat je aangereikt krijgt niet van jou is, maar je gegeven wordt. Het bewustzijn dat jíj gegeven bent, aan de aarde, aan de mensen en de dingen om je heen.

Hoe dienen wij, persoonlijk en als mensheid, God met wat Hij ons gegeven heeft? Gewoon, in alle kleine details van de dag die er toe doen, in alle kleine keuzes die we maken? Dat is het werkelijke offer dat God van ons vraagt, maar daarover in het volgende blog.



Over grenzen (I) : de (goddelijke) zelfinperking

Beschouwing Posted on Tue, April 21, 2020 13:54:42

Het nieuwe normaal is een leven met beperkingen. De dingen die wij zo vanzelfsprekend deden, hebben we nu geleerd om op een andere manier te doen. De grenzen van onze wereld liggen nu bij de voordeur van ons huis, of de heg rondom onze tuin, misschien nog het einde van de straat of een paar kilometer van onze woonplaats. We merken inmiddels ook dat die beperkingen zo zijn voordelen hebben: het is minder druk op de weg, de lucht is schoner, je hoort meer vogels om je heen. Je hoort soms zelfs al mensen hoopvol fluisteren: zouden we dit ook vol kunnen houden, als het virus voorbij is getrokken? In Tegenlicht hoorde ik trendwatcher Lidewij Edelkoort zeggen dat het goed zou zijn als we om de zoveel tijd de aarde wat rust zouden gunnen. ‘Ze heeft het over het sabbatsjaar’, dacht ik. Een oud voorschrift dat God aan zijn volk gaf om een grens te stellen aan de menselijke drang tot eindeloos vermeerderen van winst en overvloed.

Zou het blijvend anders kunnen? Ik merk dat ik moeite heb dat ten volle te geloven. De huidige beperkingen zijn toch meer een soort van bakens in een tijdelijke noodtoestand. Zolang het risico er is dat ik ziek kan worden, vind ik het niet erg om in die tijdelijkheid wat vrijheden op te geven. Hou vol, zeggen we tegen elkaar en dat klinkt toch een beetje als: nog even de tanden op elkaar, dan kunnen we daarna weer lachen als nooit tevoren!

De beperkingen komen niet voort uit een verhoogd bewustzijn van de aard van de werkelijkheid waarin wij leven en volgens mij is dat wat nodig is voor werkelijke verandering. Waarom zou je, in een wereld waar alles voor handen is, elke behoefte onmiddellijk bevredigd kan worden, je niets mag missen, waar het draait om ultieme ontplooiing van je diepste zelf, jezelf beperkingen opleggen?

Omdat ik de joodse parsha’s (wekelijkse joodse lezing van een vastgesteld deel van de tora) volg, lees ik voor het eerst sinds lange tijd uit het Bijbelboek Leviticus waarin het gaat over offers, wetten, regels en voorschriften. Maar ook een Bijbelboek waar het gaat over de aanwezigheid en nabijheid van God, midden tussen zijn volk, in de tabernakel. Het heeft me aan het denken gezet over de (spirituele) functie van grenzen en begrenzen. De reflecties die het me heeft gegeven deel ik in een aantal blogs de komende tijd tot aan Pinksteren, een feest dat alles te maken heeft met die grenzen.

God is Eén

Het centrale geloof van het monotheïsme: God is Eén. Alles wat geschapen is, is geschapen vanuit één centraal punt, namelijk God. Hierdoor hangt alles in het universum met elkaar samen. Het universum bestaat uit wetmatigheden. De mens maakt als onderdeel van het universum deel uit van deze wetmatigheden. God IS, dat is waar het begint.

Scheppen door te scheiden

God maakt de hemel en de aarde. Dat is de eerste geloofszin in Genesis. De aarde is leeg en verlaten, maar God stelt de aarde Zich anders voor. Vanuit Zijn voorstelling, vanuit Zijn verlangen en vanuit Zijn wil komt alles tot leven. Niet door schepping, maar door scheiding. Al het leven begint bij het aanbrengen van een grens. Door het scheiden, door het stellen van de grens, krijgt alles zijn eigen ruimte. De vogels in de lucht, de vissen in de zee, de bomen op het land.

God maakt ruimte

Het begint dus bij God. En vervolgens maakt God iets buiten zichzelf: de hemel en de aarde. Binnen het joods mystieke denken kan dit alleen gebeuren doordat God zich terug trekt. Tsimtsoem, de goddelijke zelfinperking. God begrenst zichzelf, zodat er ruimte, vrijheid, kan ontstaan voor een zelfstandige, aardse, fysieke werkelijkheid ‘tegenover’ Hem. Zo kan de mens mens-zijn in zijn eigen ruimte, en God God-zijn in Zijn ruimte.

Hoewel de mens gemaakt is in het beeld van God, ‘bijna goddelijk’ om met de psalmist te spreken, is er een duidelijke grens: wij zíjn geen goden en wij zijn ook niet bedoeld om ‘als god te leven’. Wij zíjn ook geen dieren en wij zijn ook niet bedoeld om als dieren te leven. Daarom hebben wij net als God een wil, een verlangen en een keus. Daarom doet het er toe dat we leven vanuit het juiste handelen. Dat is waarom het Jodendom zoveel hecht aan het leren juist te handelen, volgens de voorschriften zodat alles zijn eigen ruimte en plek kan hebben.

De ultieme goddelijke zelfinperking, bedenk ik me zo in deze week na Pasen, was de God verlatenheid van Goede Vrijdag. Ervaringen van Gods afwezigheid zijn Bijbels en veelal zijn het juist die ervaringen die tot een diepere nabijheid en kennis van God leiden, tot een vernieuwd Leven op de Paasmorgen.

Mijn eigen zelfinperking

De goddelijke Zelfinperking geeft ons een levensles. Leven in het beeld van God betekent dat wij de mogelijkheid in ons dragen om ons terug te trekken, om ons in te perken. Het is een goddelijke eigenschap om in staat te zijn je pas in te houden, een stapje terug te doen om zo ruimte te geven aan leven. Om zo ruimte over te laten aan ander leven of leven dat na mij komt. Het stelt mij steeds voor de vraag of ik opmerkzaam, gewaar genoeg ben om die keus te maken, als ik de winkel sta en mijn voeding of kleding kies; als ik in gezelschap ben; als ik de weg gebruik; als ik in de tuin werk etc. Het ‘bijna goddelijk’ van mijn wezen ligt misschien niet in mijn vermogen om te heersen over ander leven of materie, maar veel meer in mijn vermogen om te heersen over mijn eigen wezen.

Je leeft dan vanuit het bewustzijn dat alles met alles samenhangt en je ‘I’ een onderdeel is van de “We’ van Gods universum. Ruimte open laten voor een ander, is een teken van nederigheid. Je neemt je plek in, maar niet meer dan je plek. Je neemt wat je nodig hebt, maar niet meer dan je nodig hebt. Zo kom je bij de juiste maat. Door een stap terug te doen, kan ik soms helderder zien waar ik ‘teveel’ ben of neem. Beperking is onderdeel van de aard van ons wezen. In een moderne samenleving waarin ‘vrijheid’ het ultieme goed lijkt, is het misschien minder gewenst om te zeggen: we zijn niet in volledige vrijheid geschapen en dat heeft een functie. Het dient een hoger doel waartoe wij geroepen worden.

In het Jodendom is er een sterke samenhang tussen spiritualiteit en de deugd van bescheidenheid. In ons spirituele leven betekent dat, dat wanneer we onszelf kunnen begrenzen en leren om ons eigen ego, the I, kleiner te maken, er ruimte ontstaat om, behalve onze medemens, ook God te ontmoeten.

Wordt vervolgd, Over grenzen (II) : de juiste maat en offers



« PreviousNext »