In deze serie neem ik je mee in mijn reflecties bij het Bijbelboek Leviticus. Een Bijbelboek dat ik eigenlijk nooit als een geheel gelezen heb, want veel te saai over offers die er toch niet meer toe doen. Maar lezend aan de hand van het Joodse onderwijs heeft het mijn geloof verrijkt en verdiept. Dit Bijbelboek heeft ons veel te zeggen en te leren, ook als christen in de wereld van vandaag. Alles in dit Bijbelboek draait om Gods Aanwezig Zijn te midden van het volk. En zo zie ik ook een prachtige opmaat naar Pinksteren.

Het Bijbelboek Leviticus gaat over priesters, offers, reinheid en heiligheid. Vandaag schrijf ik over de steeds weer terugkerende opdracht die door Leviticus klinkt: ‘Wees heilig’.

Aan het begin van deze serie schreef ik dat de naam van dit Bijbelboek in de Tora Wajjikra is: ‘En [Hij] riep..’ Zo kun je dit hele boek lezen als een boek dat vertelt waartoe wij als mensen geroepen zijn. Het antwoord in Leviticus is duidelijk: ‘Wees heilig’. Dus niet ‘word heilig’, als een staat die je kunt bereiken, maar wéés het omdat je het al bent. Hoe dan? Via de wetten en offers die beschreven staan? Als je die leest, dan kun je niet anders concluderen dan dat de morele maatstaf hoog is.

Dat is niet voor niets. De Tora spreekt over de mens vanuit de optiek van God. Het is zogezegd een ‘theomorf mensbeeld’. Als je naar de mens kijkt, naar waar toe de mens in staat is, dan moet je vanuit de ogen van God, de Schepper, kijken. Zoiets als het in elkaar zetten van een Ikea kast, waarbij wat je uiteindelijk te zien krijgt afhangt van hoe goed je de instructies hebt gelezen. Maar als we naar de mens kijken vanuit de ogen van God, wat zie je dan? Dan zie je dat de mens bijna goddelijk is, een mede-schepper. Dan zie je dat wanneer God ons toeroept: ‘Wees heilig, want Ik ben heilig’, de mens een grandioos potentieel in zich draagt voor de wereld, de naaste, voor zichzelf. Maar vooral ook – en hier blijkt maar eens hoe groots de verwachting is die God van ons heeft – voor de vreemdeling. Zoals in Leviticus 19, dat begint met de oproep ‘wees heilig’, staat in vers 34: ‘Behandel vreemdelingen die bij jullie wonen als geboren Israëlieten. Heb hen lief als jezelf…’ Liefhebben, ook van wat niet-eigen is, ligt in het hart van de joodse ethiek. De regels en wetten van de Tora zijn gericht op de kwaliteit van (liefdevolle) relaties, met God, mensen, dieren, dingen en zelfs zoiets abstracts als de tijd.

Het is mogelijk om ánders te zijn (betekenis van heilig in de zin van: apart, anders). Anders dan dieren die niet vrij zijn, omdat ze geen andere keus hebben dan hun driften en instincten te volgen en te leven vanuit overleving. Anders dan engelen, die niet vrij zijn, omdat ze geen andere keus hebben dan God te dienen. Het wetenschappelijk materialisme wil van ons niet anders zien dan een dier. Het religieus fundamentalisme wil van ons niet anders maken dan een engel. Maar de joodse visie op heiligheid is veel alledaagser. De mens is vrij, kan alle kanten op bewegen. Niet alle kanten die mogelijk zijn, zijn goed en bevorderen leven. De keuzes die de mens maakt voltrekken zich steeds in de gemeenschap met God en mens. De gevolgen ook. Daarom dat oriëntatiepunt waartoe we ons kunnen laten trekken: wees heilig.

Het gaat er niet om te ontkennen, onderdrukken of uit proberen te roeien dat we neigingen hebben die onszelf, onze naaste of onze (wereld)gemeenschap schaden. Die ons soms niet meer maken dan een dier. Het gaat er om al die neigingen te herkennen, ze met zachte krachten te leren beheersen en om te vormen tot heilige daden. Het Jodendom kent ‘zonde’ niet als een staat van zijn, zoals in het Christendom, maar alleen in de daad. Het is in daden dat we ons afkeren van God en de wereld van heling en herstel zoals God die bedoeld heeft en waarin wij als ‘dieners’ te werk zijn gesteld. Dat betekent echter ook, dat we steeds weer terug kunnen keren naar onze mogelijke staat van zijn, die van heiligheid.

Soms moeten we dus afdalen in het meest vreemde, onheilige van onszelf, van onze samenleving, om daar iets te gaan liefhebben wat onmogelijk leek, en te zoeken naar de ‘omkering’ die, of misschien wel het offer dat, mogelijk is voor heling en herstel van onszelf, onze naaste en onze samenleving.

Liefhebben en je oefenen in heiligheid zijn nauw met elkaar verbonden.