‘Iemand zou er altijd een gewoonte van moeten maken om te zeggen:

“Wat de Altijd Barmhartige ook doet, Hij doet het voor het goede”.’

Rabbi Akiva

Rabbijn Akiva legde deze uitspraak uit met een verhaal uit zijn eigen ervaring. Op een keer liep hij langs de weg, vergezeld door een haan, een ezel en een lantaarn. Hij kwam bij een plaats en zocht een kamer bij de herberg, maar hij werd weggestuurd. Toen dit gebeurde, zei hij: ‘Wat de Altijd Barmhartige ook doet, Hij doet het voor het goede’. Dus hij ging op pad met zijn haan, ezel en lantaarn en sliep die nacht in een open veld. De wind kwam opzetten en blies de lantaarn uit, een wezel kwam en at de haan, een leeuw kwam en at de ezel. Hij zei: ‘Wat de Altijd Barmhartige ook doet, Hij doet het voor het goede’. Diezelfde nacht kwam een plunderende bende in de stad en nam iedereen daar gevangen. Rabbijn Akiva werd gespaard. Had zijn haan gekraaid, had de ezel gebalkt, had het licht gegloeid, dan zou hij zijn ontdekt.

Hoe kunnen wij oordelen over wat ons overkomt als we niet voorbij het ogenblik van het nu kunnen zien? Het verhaal maakt duidelijk dat ons zicht op wat goed en wat kwaad is beperkt is. Joden kennen een zegenspreuk op  momenten van negatieve ervaringen en het horen van slecht nieuws. Dezelfde zegenspreuk wordt uitgesproken voordat men in de rouw de kleren scheurt bij het overlijden van iemand.

“Baruch atah Adonai Elohenu melekh ha’olam dayam ha’emet”:

Gezegend bent U, Heer, onze God, Koning van het universum, de rechtvaardige rechter.

Emet is het Hebreeuwse woord voor ‘waarheid’. Over waarheid zei Jonathan Sacks ooit eens:

“Volkomen waarheid is in de hemel: op aarde leven we te midden van de afspiegelingen en brekingen van haar licht”.

In die afspiegelingen en brekingen van het licht, zien we niet dat het kwaad soms vermomd is in het goede (meestal zelfs het heilige!) en het goede soms vermomd is in het kwaad. Het vraagt van ons een oefening om het goede te herkennen. Dat is waar dankbaarheid volgens joden om gaat. Het Hebreeuwse woord voor dankbaarheid drukt dit uit: ‘hakarat ha’tov’, wat letterlijk vertaald betekent: het goede herkennen (en herkennen is opnieuw-kennen, je kent het al, want God heeft (de neiging tot) het goede en (de neiging tot) het kwade in ons gelegd).

Afgelopen weekend vierden Joden Poerim. Het feest dat gevierd werd in de ballingschap, toen het joodse weesmeisje Hadassa bij haar oom Mordechai werd weggeroofd door de soldaten van de Perzische koning Ahasveros. Ze waren op zoek naar jonge meisjes voor de koning. Eén van die meisjes zou de nieuwe koningin worden.

Esther, Marc Chagall

Het verhaal begint midden in de catastrofe. De tempel, de plaats waar God woonde, lag er in hopen van puin bij. Het volk was weggevoerd naar een vreemd land, met een vreemde koning en vreemde goden. Het feest van het lot (Pur) gaat om het lot dat wordt omgedraaid. Hadassa werd meegenomen naar de harem, een plaats waar je niet meer uit kwam tenzij je koningin werd. En ze werd koningin. Ze hield haar joodse oorsprong verborgen en noemde zichzelf bij de Perzische naam Esther. Midden in de ballingschap groeide de jodenhaat van Haman zo uit, dat de uitroeiing van het joodse volk dreigde:

“met het bevel alle Joden weg te vagen, te doden en om te brengen, van jong tot oud, met de kleine kinderen en de vrouwen, op één dag, de dertiende van de twaalfde maand, dat is de maand Adar, en hun bezit te plunderen”

Esther 3:13

Mordechai zegt dan:

“Wie weet ben je juist koningin geworden met het oog op een tijd als deze”.

Esther 4:14

Met die woorden hoor ik hem antwoord geven op een vraag die hem misschien lang gekweld heeft: waarom liet God toe dat Hadassah meegenomen werd naar het paleis van de koning? Merk trouwens op hoe groot het vertrouwen van Mordechai is dat het goede zal komen: als het niet is omdat Esther haar gezicht toont, dan zal het wel op een andere manier gebeuren.

In het hele boek Esther wordt de naam van God niet genoemd. Alles in het boek draait om het principe uit de Talmoed dat ‘Hester Panim’ wordt genoemd: het verborgen gezicht (van God). Wat wij zien, is een werkelijkheid waar God geen deel van lijkt uit te maken. De schreeuw van: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’ Heel concreet was dat voor Joden de werkelijkheid van het leven zonder God in een vreemd land. Het verhaal leert ons bescheidenheid met het concreet aanwijzen van Gods hand in onze werkelijkheid. Ben ik wel in de positie om zo’n oordeel uit te spreken? De scheidslijnen van goed en kwaad zijn niet altijd zo duidelijk en wel het allerminst in mijn eigen hart. Wij kunnen het licht en het donker niet de weg wijzen, niet terug brengen naar hun plek (Job 38:20).

Het verhaal leert ons dat we zouden kunnen kijken met de ogen van Mordechai die probeert om het goede te herkennen: ben je niet daarom koningin geworden? Kun je het goede herkennen en er verantwoording voor nemen? Mordechai vraagt het niet alleen aan Esther maar ook aan ons: kun je in het verborgen verhaal van God stappen? Durf je je mond open te doen, je gezicht te laten zien? Durf je het goede, de verlossing, helpen bevorderen? Poerim is voor Joden een herinnering om hoopvol te blijven in de duisternis. Om te beseffen dat wat donker voelt, licht kan worden. Zoals bij de instelling van het feest gezegd wordt:

“… omdat dit de dagen waren waarop de Joden rust gekregen hadden en niet meer door hun vijanden werden bedreigd, en omdat dit de maand was waarin droefheid was veranderd in vreugde en waarin rouw was veranderd in feest”.

Esther 9: 21, 22

Vreugde! Simcha. Dat is vreugde die gedeeld wil worden, die de relatie zoekt. Bij Poerim door het delen van de maaltijd en het geven van geschenken. Dat is de verlossing. Het probleem is dat we juichen om het goede, en treuren om het slechte maar zien wij de waarheid en de werkelijkheid daadwerkelijk genoeg om zo’n oordeel te kunnen geven? Nee, maar zegenen kunnen we altijd! Zegenen, in het latijn benidere, is het goede uitspreken. Het is het goede tevoorschijn roepen. Dat vraagt om het leren herkennen van het goede. Als we dat leren doen, dan cultiveren we het leven uit dankbaarheid die ons in staat stelt voor onszelf, voor de ander, voor Gods aarde te zorgen. Zo’n leven leidt tot hoop en vreugde. Het is een moeilijke spirituele oefening, maar met een geweldig uitwerkende kracht in alles wat ons tegemoet komt in het alledaagse leven!