Vandaag begint het Joods Nieuwjaar en over tien dagen is het Jom Kippoer, de Joodse verzoendag. Een dag van herstel, van nieuwe mogelijkheden, van besef dat je altijd een omkeer in je leven, een toekeer naar God, kunt maken. Op die dag wordt het boek Jona gelezen. Twee weken geleden, vlak nadat ik mijn vorige blog geschreven had, sprak ik met een rabbijn. Ik had hem gevraagd om mijn spiegel te zijn voor mijn innerlijke onrust in deze fase van afscheid van het oude en stappen in het nieuwe voor wat betreft werk. Lijk ik niet een beetje op Jona, als ik soms voel hoe ik ‘terug in het schip wil om daar te gaan slapen’? Dat was de vraag die de rabbijn stelde.

Ik ben Jona gaan lezen. Een profeet. Getraind in het opvangen van Gods stem, in het je geroepen voelen tot een taak, in het luisteren en gaan. Maar Jona is een profeet die staakt. Hij wil niet. Hij wil niet naar die vreemde stad, die vreemde mensen die er maar op los leven, die zo anders zijn en denken dan hij. Hoe zou hij hen kunnen zeggen dat ze het anders moeten doen? Het is ‘far beyond his comfort zone’.

Het verhaal doet een beetje denken aan God die Abraham vertelt dat hij Sodom en Gomorra met de grond gelijk gaat maken. Dat raakt Abraham, hij voelt zich verantwoordelijk voor al die onschuldige mensen die er toch vast ook wel zijn? Dus valt Abraham God telkens in de rede. En God laat dat toe! Net als Mozes die God in de reden valt als God hem een opdracht geeft. Dit is de mens die God voor ogen heeft, een mens die de relatie met God aangaat ook daar waar er anders gedacht wordt of getwijfeld wordt aan de plannen van God of gebrek is aan het zelfvertrouwen.

Jona valt God zwijgend in de rede. Hij duikt weg uit de relatie. Op de vlucht naar Tarsis en er staat letterlijk en bij herhaling toegevoegd ‘weg van het aangezicht van de Heer’. Weg van het aangezicht heeft hij niet de kans om te leren, te veranderen, om meer mens te worden. In plaats daarvan gaat hij slapen. Slapen, dat is de wereld aan je voorbij laten gaan. Alles bij het oude laten. Niet deelnemen, geen stap zetten, geen verantwoordelijkheid op je nemen. Niets doen, niet bewegen, dan doe je ook niets fout. Geen commitment, niets waar je voor gaat staan, dan krijg je ook geen (innerlijke) weerstand, geen weerwoord.

Wie ben je eigenlijk? Met die vraag wordt Jona door zijn scheepsgenoten die met man en macht proberen het schip varend te houden in de storm wakker geschut. Het is dé vraag waar de tesjoeva, de in- en ommekeer, kan beginnen. En Jona antwoordt met een relationele ‘ik’: ‘ik ben een Hebreeër en ik vereer de Heer’. Jona gaat door de dood heen en ervaart dat God het is die zijn leven redt. Dan roept God hem opnieuw. Jona staakt niet langer en gaat, máár hij blijft toch op veilige afstand. Ninevé is groot (drie dagreizen) maar hij blijft aan de rand van de stad (tot 1 dagreis) en mompelt wat dat de inwoners moeten oppassen en dan denkt hij ‘ik heb het toch gedaan?’ Jona gaat niet tot de kern en leert dus ook niet de confrontatie aan te gaan om zijn (ziels)les te leren. Steeds blijft Jona de veilige terugtrekking zoeken. Hij bouwt een veilige hut om te kijken naar het lot dat die vreemde mensen zal gaan treffen. Wat Jona betreft is er geen Jom Kippoer, geen omkeer en inkeer, mogelijk.

Er zit veel in dat kleine boekje over Jona, al eindigt het verhaal wat vreemd. Zonder ons te vertellen wat Jona nu precies zelf geleerd heeft van deze ervaringen. Ik kan mezelf wel laten bevragen door dit verhaal. Wat doe je als de plek waar je moet zijn niet de herkenbare, veilige plek is waar je altijd al was en waar je mensen herkend in hun denken, doen en laten? Blijf je in gesprek met God als het spannend wordt of ga je uit de relatie, op de vlucht voor God en voor je nog-niet-bekende-zelf? Je kunt precies weten wie God is (zoals Jona wist dat God barmhartig en genadig is) maar wat betekent die kennis zonder relatie waarin je elkaar soms in de rede valt, waarin je ‘af kunt dwalen’ maar ook altijd weer terug kunt keren?

Omdat de Eeuwige er is én blijft.

Altijd.