In de eerste adventsweek deelde ik een gedicht over
sterren tijdens onze tocht naar het Kind. In deze laatste adventsweek wil ik
een ander gedicht delen. ‘The journey of the Magi’ van T.S. Eliot. Ook
dit gedicht gaat over een tocht. Dit gedicht spreekt me aan om meerdere
redenen. Allereerst is het prachtig geschreven, het neemt je mee in de
voorstelling van een reis vol ontberingen. Daarnaast is het een gedicht wat je
op diverse manieren kunt overdenken.

Een oud verhaal: drie wijzen zien een bijzondere ster. Die
ster belooft nogal wat, namelijk de geboorte van een koningskind, en daarom
trekken ze er op uit. Alleen dat gegeven al is merkwaardig. Waarom niet wachten
totdat het kind groot geworden is? De reis valt niet mee, zo schetst het gedicht.
Menigmaal komt een zelfde reactie: wáárom deze reis? Waar ben je naar op zoek in je leven, wat jaag
je na? Misschien weet je het antwoord zelf niet eens… Dúrf je te zoeken, misschien langs omwegen die donker en grillig zijn?

Halverwege het gedicht zie je het landschap veranderen. Een
dal, een beek, licht dat het duister doorbreekt. En dan aan het eind blikt de
wijze terug, zoekt naar betekenis: zou ik die hele reis opnieuw gemaakt hebben?
De wijze is verward: want getuige zijn van deze geboorte, het einddoel van de
reis, bleek niet alleen maar een nieuw begin, maar ook een einde. Alsof de
wijze met een schok wakker is geworden en de wereld met andere ogen bekeek. Hij
vond wat hij zocht, maar bij die ontdekking raakte hij vervreemd van de wereld
om hem heen. Zijn leven was niet langer behaaglijk.

De schoonheid en waarheid zit voor mij in het einde van het
gedicht. Daar waar een stukje hemel op aarde gevonden wordt, is eigenlijk helemaal
geen sprake van de kerstsfeer die we nu overal om ons heen kunnen proeven als
een aangename, warme sfeer. Het is als Mozes bij de brandende braamstruik:
beangstigend en bevrijdend tegelijk. Beangstigend, omdat hij de stem van God hoort die
hem een ongemakkelijke opdracht geeft waar hij het liefst onderuit wil komen. Het
ongemak van Kerst, en trouwens ook van Pasen, is een God die zich openbaart in
kwetsbaarheid, in zelf-verlies. Willen wij niet liever sterke goden? Goden die
orde op zaken komen stellen? Goden die zorgen voor zekerheid en recht? Goden
bij wie wij veilig in slaap kunnen vallen?

Met Kerst worden we niet in onze veilige wereld in slaap
gesust, maar ruw wakker gemaakt temidden van onze valse zekerheden, alles waar
we ons aan vast proberen te klampen in ons leven in een poging om ons ‘ik-besef’
veilig te stellen. Kerst maakt ons tot ‘niet-ik’, tot vreemdeling, veroordeeld
tot een zekere mate van eenzaamheid.

Het goddelijke, momenten van waarheid, ligt niet in het
verwachte, voorziene en berekenbare, maar in wat ons overkomt en onze plannen
dwarsboomt.

Momenten van waarheid beloven niet alleen bevrijding. Ze
laten ons ook verzuchten: ‘hoe lang nog, deze tijd?’

Momenten van waarheid zijn er niet als we ‘naar boven’
kijken, maar juist als we ‘naar beneden’ kijken: een kribbe, een kruis, een geboorte, een dood, een
hand, een lach, een lied…

Momenten van waarheid komen altijd onverwacht. Ze zijn er
soms, even. We kunnen er niet in blijven, er geen ‘thuis’ van maken, ze niet
vastpakken of bevechten.

We kunnen ze alleen leren ontvangen, zo eenvoudig als een kind aanvaardt wat is, zolang we overgeleverd
zijn aan de tijd en de tocht die steeds weer verder gaat, en soms zelfs even
terug. “De God van tijd ontwricht, opdat wij zacht worden”, schrijft Jan Oegema (De Stille Stem).

(klik hier als je het gedicht ‘The Journey of the Magi’ van
T.S. Eliot wilt lezen)