In mijn vorige blog schreef ik, op basis van mijn door joodse commentaren beïnvloedde lezing van Genesis, dat zonde niet een eigenschap is van het menselijk bestaan, maar een daad is. Ik schreef ook dat de mens in de gelijkenis van God is geschapen, wat onder andere inhoudt vrij én verantwoordelijk. Vrijheid en verantwoordelijkheid maken relatie mogelijk. Relatie is de intentie van God. Dat blijkt ook uit de eerste vraag die God aan de mens stelt: waar ben je? God zoekt de mens op als hij schuld en schaamte voelt. Gevoelens van schuld, schaamte , frustratie zijn de keerzijde van de vrijheid en verantwoordelijkheid, maar ook het teken van hoger zelfbewustzijn, van een ziel die wakker is, weet wat hij doet en vooral wat hij kán doen. Als je vrij bent en je daden kunt kiezen, kunt neigen naar het goede maar ook het kwade, kun je soms ook voor de verkeerde daden kiezen. Daden die afstand tussen jou en de ander vergroten, die eerder bang maken dan vertrouwen creëren, die eerder op jezelf dan op de ander gericht zijn. Ze schaden de relatie. God kiest dan niet voor de beschuldiging of voor de straf, voor de afzondering zoals ik vroeger naar de gang werd gestuurd als ik iets had gedaan wat niet goed was, maar voor de nabijheid. Relatieschade opent zo de mogelijkheid tot herstel, de ervaring van vergeving en verzoening. Die ervaring begint bij het zoeken naar de ander en de vraag: waar ben je?
Omgekeerd vraagt de mens ook naar God als hem kwaad is gedaan of lijden overkomt: waar bent U God? Het zijn relationele vragen. Vragen om nabijheid.

In het Bijbelboek Job gaat het over wat er in de relatie tussen God en mens gebeurd als een mens geconfronteerd wordt met onrechtvaardig lijden. De vrienden van Job praten met hem over (zijn relatie met) God. Maar Job praat mét God, roept God ter verantwoording zoals Abraham God ter verantwoording roept vlak voor de verwoesting van Sodom en Gomorra. God laat zich ter verantwoording roepen. Dat is relatie, wederzijds een antwoord zoeken in en met elkaar, op het hoogtepunt van de pijn, de schaamte, de verontwaardiging. En God praat mét Job:
Waar was jij toen ik de aarde maakte? Weet jij van hoe ver het licht komt? En waar komt de duisternis vandaan? Kun jij het licht en het donker de weg wijzen? En kun jij ze weer naar hun plek brengen?
Job 38:4, 19-20
Nee, Job weet niet waar de duisternis vandaan komt. Job kan de duisternis niet naar zijn plek brengen. En ik ook niet. Vanuit ons menselijk perspectief is er iets vreemds aan die duisternis dat wij niet kunnen vatten. Vanuit Gods perspectief is de duisternis niet duister:
”Al zei ik: ‘Laat het duister mij opslokken,
Het licht om mij heen veranderen in nacht,’
Ook dan zou het duister voor u niet donker zijn –
de nacht zou oplichten als de dag
het duister helder zijn als het licht”
Psalm 139: 12
Wij weten de antwoorden niet. We weten en ervaren wel dat de duisternis er is. Maar het is geen macht, geen kwade god. Het is een zijn, waar het licht nog niet is. Het is een zijn, waar Gods Geest nog niet over gekomen is.
Toch blijft de relatie, in alles wat wij ervaren van het kwaad en de duisternis. Iemand, God, die niet weggaat, niet wegloopt. In die relatie kunnen onze daden de relatie bevestigen en aanmoedigen óf ontkrachten en ontmoedigen. Het komt aan op de vraag: ‘waar ben je?’ Ben je bij M/mij, in de pijn, in de gebrokenheid van mijn schepping? Help je M/mij verdragen… de wanhoop, de uitzichtloosheid soms, de wrede koelte die uit een mensenhart vloeien kan? Zijn wij in staat om zó op God te lijken dat wij hetzelfde kunnen doen, bij mensen vol schuld en schaamte, vol lijden en verdriet?
Het is de aanwezigheid en de solidariteit, de Z/zelfgave, wat het enige juiste antwoord blijkt te zijn in de duisternis. Midden in het verlies en lijden spreekt Job hoopvol uit:
‘En al ben ik nog zo geschonden,
ik zal God zien vanuit dit lichaam.
Aan mijn zijde zal ik Hem zien,
met eigen ogen, ik en geen ander’
Job 19:26, 27
Maar aan het eind van zijn leven, als hij door alle duisternis en lijden is gegaan, is zijn hoop een kennen geworden:
‘Eerder had ik slechts over u gehoord,
maar nu heb ik u met eigen ogen aanschouwd.
Job 42:5
Dat is waar de vraag : ‘Mens, waar ben je?’ voor staat.