Blog Image

Duisternis VII : wat is verlossing?

Beschouwing Posted on Sun, March 14, 2021 13:04:08

Jonathan Sacks schreef in zijn boek ‘Een gebroken wereld heel maken’ een hoofdstuk over ‘Het kwaad goedmaken’. In dat hoofdstuk verteld hij zeven verhalen van mensen die grote pijn, onmetelijk verdriet en verlies hebben meegemaakt. Het zijn verhalen waarin kwaad, de confrontatie met de dood, beantwoord werd met een duidelijke keus voor het leven. Aan het eind van dat hoofdstuk zegt Sacks:

“Kwaad kan nooit gerechtvaardigd worden als de wil van God, maar kan goedgemaakt worden, ook al wordt het nooit volkomen ongedaan gemaakt. Dit waren een paar mensen – opvolgers van Job in de wereld na de holocaust – die Gods geloof in de mensheid rechtvaardigen”.

Jonathan Sacks, Een gebroken wereld heel maken, 252.

Bij ervaringen met de duisternis, met het kwaad, zijn we geneigd om te zoeken naar een rechtvaardiging. We kunnen alles hanteren als we maar weten waarom. Een barende vrouw kan de pijn verdragen, maar dat zou ze onmogelijk kunnen als ze niet zwanger zou zijn. Als we weten waar het toe leidt, is het geen kwaad maar pijn.

We zijn gemaakt met een gevoel voor, een afstamming op doelgerichtheid. Neem bijvoorbeeld een schaar. Als ik een schaar op de juist wijze gebruik dan kan het een waardevol gereedschap zijn. Zo heeft God het bedoeld in het scheppingsverhaal. We kunnen niet leven in een wereld waar dingen zinloos gebeuren. Juist dat maakt die vraag zo sterk: wat is het doel, de zin van dood, pijn, lijden?

Maar doet de rechtvaardiging er wel toe? Is het kwaad, het lijden, de pijn minder als we het kunnen rechtvaardigen met het doel dat het heeft? Uiteindelijk is de pijn even groot. Bij kwaad en lijden zien we het doel niet, en we hoeven het ook niet te zien. Het is voldoende te weten dat het er is, ook als we het niet zien. Juist op die plek oefenen we ons geloof.

Het Bijbelverhaal van Job vertelt dat hij er in zijn zoektocht naar de vraag waarom hij lijdt niet uit. Hij mag God aanklagen, maar tegelijk is het wat arrogant: weet Job het verschil tussen goed en kwaad en God niet?

De vrienden van Job kwamen om de pijn te rechtvaardigen. Maar weten wat de pijn rechtvaardigt, is uiteindelijk niet waar het om gaat.

“Het geloof dat telt is het geloof dat werkelijkheid wordt in mensenlevens, in daden en woorden die enkele van de wonden van een gebroken wereld heel maken”.

Jonathan Sacks

Niet de pijn rechtvaardigen, maar delen in de pijn.

Rabbijn Manis Friedman vertelt in een lezing over het kwaad dat het kwaad een hele sterke energie in zich draagt, een hele sterke kracht. Door onze daden moeten we deze kracht transformeren, overbrengen naar de kant van het goede. Dat is de diepere laag in de vraag van Mordechai: ““Wie weet ben je juist koningin geworden met het oog op een tijd als deze” (Esther 4:14).

In het kwaad zit iets verborgen dat heilig moet worden gemaakt door ons. Zoals in één van de verhalen die Sacks vertelt over Yoni Jesner. Een negentienjarige joodse jongen, studerend voor arts. Hij zat in 2002 in een bus in Tel Aviv  die door een zelfmoordterrorist opgeblazen werd. Yoni raakte hersendood. Als aankomend arts had Yoni levens willen redden. Zijn familie nam in de uren na de aanslag het besluit om zijn nieren, lever en milt voor transplantatie aan te bieden. Daardoor veranderde het leven van Yasmin Abu Ramila, een Palestijns meisje uit Oost Jeruzalem. Haat, dood en vernietiging kreeg met leven en hoop een antwoord.

Frans Snik is sterrenkundige aan de Universiteit Leiden. Hij ontwikkelt technologie om het licht van exoplaneten op te vangen. Zie : Hoe zien we leven in het licht van een exoplaneet? – Nacht van Ontdekkingen

Dat is de doorgaande schepping. Groeien in het beeld van God is het antwoord dat kwaad kan veranderen in goed. Het is niet voldoende om te kiezen voor het goede, om het goede te doen. ‘Goede daden alleen zullen de geschiedenis niet goed maken’ schreef Heschel. Het gaat er om dat we het kwade overwinnen door het goede, door iets nieuws in de wereld te brengen dat het kwaad eindigt of ombuigt. Dát is wat de schepping van de mens ‘zeer goed’ maakt omdat de mens beide neigingen, beide krachten, in zich heeft. De neiging tot het kwaad is een kracht die nodig is om  verlossing mogelijk te maken. We geloven niet in het lot dat medogenloos en willoos met ons speelt en doelt, maar in een God die verandering kan brengen omdat God gelooft in de mogelijkheid tot verandering in ons!

Dat is tikkoen olam, de wereld heel maken, als antwoord op Gods vertrouwen, zijn geloof, in ons.

“Hoewel zich bewust van de gevaren en valkuilen van het bestaan is de joodse traditie een voortdurende herinnering aan de grootse en eeuwige kansen om het goede te doen”.

Abraham J. Heschel, God zoekt de mens, 352.

Het is zoals die mooie verzen in Job 28 (lees ze allemaal!), die komen nadat alle verwijten en al het zoeken naar de oorzaken van kwaad en lijden voorbij zijn:

“Er is een plaats waar zilver wordt gewonnen,

een plaats waar goud gewassen wordt.

IJzer wordt uit de aarde opgedolven

en koper wordt uit de erts gesmolten.

De mens verdrijft de duisternis,

hij dringt door tot in het binnenste der aarde,

tot aan de steen van diepst verborgen donkerte”.

Job 28:1-3

Gaan tot het diepst van de donkerte. Uit het diepst der aarde, daar waar het donker is en waar je alleen komt door zwoegen, kou en verlaten zijn, dáár is ook de mogelijkheid tot het vinden van kostbare edelstenen. Verlossing komt niet enkel door genade die ons buiten spel zet, maar bereidt zich voor door vertrouwen en trouwe inzet. Soms is dat hard bikkelen.



Duisternis VI : zegenen in het duister

Beschouwing Posted on Sun, February 28, 2021 15:39:39

‘Iemand zou er altijd een gewoonte van moeten maken om te zeggen:

“Wat de Altijd Barmhartige ook doet, Hij doet het voor het goede”.’

Rabbi Akiva

Rabbijn Akiva legde deze uitspraak uit met een verhaal uit zijn eigen ervaring. Op een keer liep hij langs de weg, vergezeld door een haan, een ezel en een lantaarn. Hij kwam bij een plaats en zocht een kamer bij de herberg, maar hij werd weggestuurd. Toen dit gebeurde, zei hij: ‘Wat de Altijd Barmhartige ook doet, Hij doet het voor het goede’. Dus hij ging op pad met zijn haan, ezel en lantaarn en sliep die nacht in een open veld. De wind kwam opzetten en blies de lantaarn uit, een wezel kwam en at de haan, een leeuw kwam en at de ezel. Hij zei: ‘Wat de Altijd Barmhartige ook doet, Hij doet het voor het goede’. Diezelfde nacht kwam een plunderende bende in de stad en nam iedereen daar gevangen. Rabbijn Akiva werd gespaard. Had zijn haan gekraaid, had de ezel gebalkt, had het licht gegloeid, dan zou hij zijn ontdekt.

Hoe kunnen wij oordelen over wat ons overkomt als we niet voorbij het ogenblik van het nu kunnen zien? Het verhaal maakt duidelijk dat ons zicht op wat goed en wat kwaad is beperkt is. Joden kennen een zegenspreuk op  momenten van negatieve ervaringen en het horen van slecht nieuws. Dezelfde zegenspreuk wordt uitgesproken voordat men in de rouw de kleren scheurt bij het overlijden van iemand.

“Baruch atah Adonai Elohenu melekh ha’olam dayam ha’emet”:

Gezegend bent U, Heer, onze God, Koning van het universum, de rechtvaardige rechter.

Emet is het Hebreeuwse woord voor ‘waarheid’. Over waarheid zei Jonathan Sacks ooit eens:

“Volkomen waarheid is in de hemel: op aarde leven we te midden van de afspiegelingen en brekingen van haar licht”.

In die afspiegelingen en brekingen van het licht, zien we niet dat het kwaad soms vermomd is in het goede (meestal zelfs het heilige!) en het goede soms vermomd is in het kwaad. Het vraagt van ons een oefening om het goede te herkennen. Dat is waar dankbaarheid volgens joden om gaat. Het Hebreeuwse woord voor dankbaarheid drukt dit uit: ‘hakarat ha’tov’, wat letterlijk vertaald betekent: het goede herkennen (en herkennen is opnieuw-kennen, je kent het al, want God heeft (de neiging tot) het goede en (de neiging tot) het kwade in ons gelegd).

Afgelopen weekend vierden Joden Poerim. Het feest dat gevierd werd in de ballingschap, toen het joodse weesmeisje Hadassa bij haar oom Mordechai werd weggeroofd door de soldaten van de Perzische koning Ahasveros. Ze waren op zoek naar jonge meisjes voor de koning. Eén van die meisjes zou de nieuwe koningin worden.

Esther, Marc Chagall

Het verhaal begint midden in de catastrofe. De tempel, de plaats waar God woonde, lag er in hopen van puin bij. Het volk was weggevoerd naar een vreemd land, met een vreemde koning en vreemde goden. Het feest van het lot (Pur) gaat om het lot dat wordt omgedraaid. Hadassa werd meegenomen naar de harem, een plaats waar je niet meer uit kwam tenzij je koningin werd. En ze werd koningin. Ze hield haar joodse oorsprong verborgen en noemde zichzelf bij de Perzische naam Esther. Midden in de ballingschap groeide de jodenhaat van Haman zo uit, dat de uitroeiing van het joodse volk dreigde:

“met het bevel alle Joden weg te vagen, te doden en om te brengen, van jong tot oud, met de kleine kinderen en de vrouwen, op één dag, de dertiende van de twaalfde maand, dat is de maand Adar, en hun bezit te plunderen”

Esther 3:13

Mordechai zegt dan:

“Wie weet ben je juist koningin geworden met het oog op een tijd als deze”.

Esther 4:14

Met die woorden hoor ik hem antwoord geven op een vraag die hem misschien lang gekweld heeft: waarom liet God toe dat Hadassah meegenomen werd naar het paleis van de koning? Merk trouwens op hoe groot het vertrouwen van Mordechai is dat het goede zal komen: als het niet is omdat Esther haar gezicht toont, dan zal het wel op een andere manier gebeuren.

In het hele boek Esther wordt de naam van God niet genoemd. Alles in het boek draait om het principe uit de Talmoed dat ‘Hester Panim’ wordt genoemd: het verborgen gezicht (van God). Wat wij zien, is een werkelijkheid waar God geen deel van lijkt uit te maken. De schreeuw van: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’ Heel concreet was dat voor Joden de werkelijkheid van het leven zonder God in een vreemd land. Het verhaal leert ons bescheidenheid met het concreet aanwijzen van Gods hand in onze werkelijkheid. Ben ik wel in de positie om zo’n oordeel uit te spreken? De scheidslijnen van goed en kwaad zijn niet altijd zo duidelijk en wel het allerminst in mijn eigen hart. Wij kunnen het licht en het donker niet de weg wijzen, niet terug brengen naar hun plek (Job 38:20).

Het verhaal leert ons dat we zouden kunnen kijken met de ogen van Mordechai die probeert om het goede te herkennen: ben je niet daarom koningin geworden? Kun je het goede herkennen en er verantwoording voor nemen? Mordechai vraagt het niet alleen aan Esther maar ook aan ons: kun je in het verborgen verhaal van God stappen? Durf je je mond open te doen, je gezicht te laten zien? Durf je het goede, de verlossing, helpen bevorderen? Poerim is voor Joden een herinnering om hoopvol te blijven in de duisternis. Om te beseffen dat wat donker voelt, licht kan worden. Zoals bij de instelling van het feest gezegd wordt:

“… omdat dit de dagen waren waarop de Joden rust gekregen hadden en niet meer door hun vijanden werden bedreigd, en omdat dit de maand was waarin droefheid was veranderd in vreugde en waarin rouw was veranderd in feest”.

Esther 9: 21, 22

Vreugde! Simcha. Dat is vreugde die gedeeld wil worden, die de relatie zoekt. Bij Poerim door het delen van de maaltijd en het geven van geschenken. Dat is de verlossing. Het probleem is dat we juichen om het goede, en treuren om het slechte maar zien wij de waarheid en de werkelijkheid daadwerkelijk genoeg om zo’n oordeel te kunnen geven? Nee, maar zegenen kunnen we altijd! Zegenen, in het latijn benidere, is het goede uitspreken. Het is het goede tevoorschijn roepen. Dat vraagt om het leren herkennen van het goede. Als we dat leren doen, dan cultiveren we het leven uit dankbaarheid die ons in staat stelt voor onszelf, voor de ander, voor Gods aarde te zorgen. Zo’n leven leidt tot hoop en vreugde. Het is een moeilijke spirituele oefening, maar met een geweldig uitwerkende kracht in alles wat ons tegemoet komt in het alledaagse leven!



Duisternis IV : de donkere wolk

Beschouwing Posted on Sun, February 14, 2021 13:31:37

Vandaag is het Valentijn, de dag van het hoofd in de roze wolken. Iedereen wordt daar blij en vrolijk van, want niets is zo fijn als het gevoel geliefd te zijn toch? En juist vandaag schrijf ik over donkere wolken. Ik was nu eenmaal begonnen aan de duisternis. Ik schreef de vorige keer over Job die in de duisternis van zijn leven God leerde zien en kennen ‘vanuit dit lichaam’, dat wil zeggen: zijn kwetsbaarheid en sterfelijkheid, zijn butsen en alles waar een pleister op zit. Alles waar een lichaam en ziel pijn aan kan lijden. Dáár leerde hij God zien en kennen, dáár vond een verdieping van de relatie plaats!

In de kerk spreken we volgens mij vaak wat te eenzijdig over God als bron van liefde. Alsof we ons permanent in een roze wolk bevinden. We hullen ons in fijne liederen die helpen onze zorgen te dragen, onze angsten te temmen. Bijbelverzen vol troost en bemoediging hangen we op tegeltjes in ons huis. We creëren ons eigen paradijs waar we onze beelden van God in getrokken hebben op een manier die behaaglijk voor ons is. Misschien is dat wel de reden waarom, zodra er een crisis komt zoals een pandemie, we steeds weer terugkeren naar die aloude vraag: waarom laat God dit toe? Een vraag die laat zien dat we in het geloof niet verder dan het speelgoed en de warme kussens in de kinderkamer zijn gekomen. Op die manier kan ons geloof niet het alledaagse leven aan, net zo min als tot over je oren verliefd op elkaar zijn niet betekent dat je samen het leven dag in dag uit kunt leven.

Iedereen die ooit voorbij de fase van verliefdheid komt, weet dat een roze wolk van kleur verandert. Roze wolken worden eens ook grijs en grauw. Het kan gaan donderen en bliksemen. Pas dan begint de fase van liefde. Steeds meer jonge mensen komen in onze samenleving amper toe aan de fase van liefde. Als de roze wolk een beetje grijs wordt, gaan ze op zoek naar een nieuwe roze wolk. De liefde kan niet wortelen in het dagelijks leven, waarin buien elkaar afwisselen. Je vijanden liefhebben – die oproep gaat niet alleen om je herkenbare vijand. Dat zou te makkelijk zijn. Maar des te meer gaat het om de vijandige delen, de donkere wolken, in jezelf en in die van je geliefde.

Het is de menselijke neiging om van de pijn, van tegenslag, weg te bewegen. Instinctief zijn we bang voor dreigende, donkere wolken. Uit angst om dood te gaan, misschien niet letterlijk maar dan in onze beleving, blijven we liever aan de voet van de berg staan. Zonder inspanning geen (uit)zicht. Bestendige liefde komt je niet aanwaaien.

“En terwijl het volk op een afstand bleef staan, ging Mozes naar de donkere wolk waarin God aanwezig was.

Exodus 20 : 21

Het volk staat aan de voet van de berg en beeft van angst. Het dondert, het bliksemt, er is vuur. Terecht is er de angst. God had immers zelf gezegd dat wie ook maar één voet op de berg zou zetten, met pijlen doorboord zou worden (Exodus 19). De relatie, het vertrouwen, tussen God en zijn volk staat nog maar aan het begin. Het volk is nog maar amper uit Egypte vertrokken, ze zijn in de wildernis van de woestijn met alleen Mozes en zijn God om op te vertrouwen (Ex. 14:31). Maar vertrouwen, hoe doe je dat eigenlijk als je uit een land van angst en onderdrukking komt, waar je overgeleverd was aan de macht van je onderdrukker? Mozes moet voor hen het voorbeeld zijn, zo zegt God:

“Ik kom naar je toe in een donkere wolk, dan kan iedereen het horen wanneer ik met je spreek en zullen ze voor altijd vertrouwen in je hebben.”

Exodus 19 : 9

Mozes moet hen voorgaan, zoals het een geestelijk leider te doen staat. Hij moet laten zien wat het betekent om te leven in een relatie van liefde en vertrouwen met God. En zo stapt hij de donkere wolk binnen. Om daar God te ontmoeten. God willen ervaren zonder donkere wolken, is op afstand blijven. Niet werkelijk groeien in de liefde, niet werkelijk groeien in geloof. Volwassen liefde leert lief te hebben met het gehele hart, óók met die delen waar een donkere wolk over hangt. Volwassen geloof leert te vertrouwen vanuit het ongeloof. Job leert ons dat. Salomo begint zijn gebed met:

“Heer, u hebt gezegd dat u in een donkere wolk wilde wonen.”

2 Kronieken 6 : 1

David zegt het in zijn Psalm:

“In wolk en duisternis is hij gehuld, zijn troon stoelt op recht en gerechtigheid.”

Psalm 97 : 2

En ook Kierkegaard schreef het in zijn Evangelie van het lijden:

“Wanneer menselijke kennis geen hand voor ogen ziet in de donkere nacht van het lijden, dan kan geloof God zien, want geloof ziet het best in de duisternis.”

Als ons gevraagd wordt om de Eeuwige lief te hebben met ‘al onze kracht’, dan is dat volgens joodse commentaren ook met de donkere, duistere krachten. Niet alleen de roze wolk, niet alleen onze goede daden. God liefhebben, ondanks onze neiging tot het kwade. Ondanks onze ervaring van duisternis en ongeloof.

Het verhaal van Mozes die in de donkere wolk stapt, mag ons geestelijke leiding geven, dat leven met God geen roze wolk is. Dat niet alle dagen vol licht zijn, dat onze liefde niet vol licht en goedheid is. Het leert ons te vertrouwen dat  er geen duisternis is, waar God niet is. We zijn geneigd God te zoeken in het ons bekende, op plekken van licht en leven. Maar durf je ook in de duisternis God te zien? God te ontmoeten? Juist op die plek komt het aan op vertrouwen en liefde!

“Someone I loved once gave me a box full of darkness.

It took me years to understand that this too, was a gift.”

Mary Oliver, Uses of Sorrow


Duisternis III : Waar ben je?

Beschouwing Posted on Fri, February 05, 2021 11:37:31

In mijn vorige blog schreef ik, op basis van mijn door joodse commentaren beïnvloedde lezing van Genesis, dat zonde niet een eigenschap is van het menselijk bestaan, maar een daad is. Ik schreef ook dat de mens in de gelijkenis van God is geschapen, wat onder andere inhoudt vrij én verantwoordelijk. Vrijheid en verantwoordelijkheid maken relatie mogelijk. Relatie is de intentie van God. Dat blijkt ook uit de eerste vraag die God aan de mens stelt: waar ben je? God zoekt de mens op als hij schuld en schaamte voelt. Gevoelens van schuld, schaamte , frustratie zijn de keerzijde van de vrijheid en verantwoordelijkheid, maar ook het teken van hoger zelfbewustzijn, van een ziel die wakker is, weet wat hij doet en vooral wat hij kán doen. Als je vrij bent en je daden kunt kiezen, kunt neigen naar het goede maar ook het kwade, kun je soms ook voor de verkeerde daden kiezen. Daden die afstand tussen jou en de ander vergroten, die eerder bang maken dan vertrouwen creëren, die eerder op jezelf dan op de ander gericht zijn. Ze schaden de relatie. God kiest dan niet voor de beschuldiging of voor de straf, voor de afzondering zoals ik vroeger naar de gang werd gestuurd als ik iets had gedaan wat niet goed was, maar voor de nabijheid. Relatieschade opent zo de mogelijkheid tot herstel, de ervaring van vergeving en verzoening. Die ervaring begint bij het zoeken naar de ander en de vraag: waar ben je?

Omgekeerd vraagt de mens ook naar God als hem kwaad is gedaan of lijden overkomt: waar bent U God? Het zijn relationele vragen. Vragen om nabijheid.

“Zelfgave” van Felix De Boeck

In het Bijbelboek Job gaat het over wat er in de relatie tussen God en mens gebeurd als een mens geconfronteerd wordt met onrechtvaardig lijden. De vrienden van Job praten met hem over (zijn relatie met) God. Maar Job praat mét God, roept God ter verantwoording zoals Abraham God ter verantwoording roept vlak voor de verwoesting van Sodom en Gomorra. God laat zich ter verantwoording roepen. Dat is relatie, wederzijds een antwoord zoeken in en met elkaar, op het hoogtepunt van de pijn, de schaamte, de verontwaardiging. En God praat mét Job:

Waar was jij toen ik de aarde maakte? Weet jij van hoe ver het licht komt? En waar komt de duisternis vandaan? Kun jij het licht en het donker de weg wijzen? En kun jij ze weer naar hun plek brengen?

Job 38:4, 19-20

Nee, Job weet niet waar de duisternis vandaan komt. Job kan de duisternis niet naar zijn plek brengen. En ik ook niet. Vanuit ons menselijk perspectief is er iets vreemds aan die duisternis dat wij niet kunnen vatten. Vanuit Gods perspectief is de duisternis niet duister:

”Al zei ik: ‘Laat het duister mij opslokken,

Het licht om mij heen veranderen in nacht,’

Ook dan zou het duister voor u niet donker zijn –

de nacht zou oplichten als de dag

het duister helder zijn als het licht”

Psalm 139: 12

Wij weten de antwoorden niet. We weten en ervaren wel dat de duisternis er is. Maar het is geen macht, geen kwade god. Het is een zijn, waar het licht nog niet is. Het is een zijn, waar Gods Geest nog niet over gekomen is.

Toch blijft de relatie, in alles wat wij ervaren van het kwaad en de duisternis. Iemand, God, die niet weggaat, niet wegloopt. In die relatie kunnen onze daden de relatie bevestigen en aanmoedigen óf ontkrachten en ontmoedigen. Het komt aan op de vraag: ‘waar ben je?’ Ben je bij M/mij, in de pijn, in de gebrokenheid van mijn schepping? Help je M/mij verdragen… de wanhoop, de uitzichtloosheid soms, de wrede koelte die uit een mensenhart vloeien kan? Zijn wij in staat om zó op God te lijken dat wij hetzelfde kunnen doen, bij mensen vol schuld en schaamte, vol lijden en verdriet?

Het is de aanwezigheid en de solidariteit, de Z/zelfgave, wat het enige juiste antwoord blijkt te zijn in de duisternis. Midden in het verlies en lijden spreekt Job hoopvol uit:

‘En al ben ik nog zo geschonden,

ik zal God zien vanuit dit lichaam.

Aan mijn zijde zal ik Hem zien,

met eigen ogen, ik en geen ander’

Job 19:26, 27

Maar aan het eind van zijn leven, als hij door alle duisternis en lijden is gegaan, is zijn hoop een kennen geworden:

‘Eerder had ik slechts over u gehoord,

maar nu heb ik u met eigen ogen aanschouwd.

Job 42:5

Dat is waar de vraag : ‘Mens, waar ben je?’ voor staat.



Duisternis II

Beschouwing Posted on Fri, January 29, 2021 14:09:06

Wat heb ik me op de hals gehaald om te gaan schrijven over duisternis en het kwaad?! Dat vroeg ik me afgelopen week wel een beetje af. Wat kunnen en mogen kleine mensen zeggen over dingen waar we vaak zo weerloos tegenover staan? Met grote verbazing luister ik dan ook vaak naar het onopgeefbare geloof in de kracht van Gods licht dat zoveel joodse mensen uitdrukken als ze spreken over het kwaad. Dat geloof trekt mij aan, omdat zij met alle vervolging door de eeuwen heen recht van spreken hebben over het kwaad en de duisternis. Zo was ik ook deze week weer geraakt door een kort filmpje dat ik afgelopen woensdag, Holocaust Remembrance Day, luisterde. Het was een filmpje van rabbijn Mirvis (bekijk het hier). Hij is sinds 2013 Jonathan Sacks opgevolgd als opperrabbijn van Groot Brittannië. In het filmpje verschijnen twee statements in beeld en aan de hand van die statements wil ik in dit blog iets schrijven over het begin.

‘Darkness can only endure where we fail to shine a light’

Genesis 1 vertelt dat God de hemel en de aarde maakte. De aarde was een woeste, doodse vloed waar duisternis over heen lag. Zo begint het: de duisternis IS er. Niet als ‘iets’, een ‘ding’ of een ‘wezen’, maar als een situatie die is puur omdat er iets anders ontbreekt, namelijk licht. Duisternis is dus eerder niets, dan iets. Dat licht komt als Gods Geest over de vloed komt. Als dat gebeurt, dan moet er licht komen en er was licht. God zegent dat licht. Er staat dat God zegt dat het licht goed was. Over de duisternis wordt niets gezegd. Waar op alle opeenvolgende dagen God zijn zegen pas aan het eind uitspreekt over de scheiding, doet God dat hier niet. Het verslag van deze eerste dag is anders. De zegen wordt al aan het begin uitgesproken en alleen over datgene wat God brengt in de situatie, namelijk het licht. Er vindt hier alleen scheiding plaats doordat God iets in de situatie brengt. De duisternis kan niet langer voortduren nu Gods Geest, Gods licht, er is.

 ‘The human soul is the candle of God’

Als God dan het hele decor heeft gemaakt, dan is er plaats voor de mens. Alles is goed – dat kan ook niet anders omdat God de wereld creëerde om goed te doen. Dat is het doel van de schepping, wat betekent dat alles die richting uit dient te gaan. En als de mens er dan is, dan is het zeer goed. Joodse commentaren hebben geprobeerd antwoord te geven op de vraag waarom de komst van de mens ‘zeer goed’ is. Volgens de commentaren in de Talmoed heeft dit te maken met de twee neigingen die God in de mens heeft gelegd: de neiging tot het doen van het goede (yetzer ha’tov) en de neiging tot het doen van het kwade (yetzer ha’ra). In de christelijke traditie die aanschuurt tegen mijn opvoeding is van die eerste neiging veel verloren gaan. Wat overbleef is dat de mens geneigd is tot alle kwaad en dat er niets is dat je kunt doen om jezelf te verlossen van dat kwaad. Je verlossing is enkel in de handen van God. Nu noem ik dat denken met een oud woord: godslastering. Het lastert de bedoeling, de opzet van God. Het is júist Gods bedoeling dat we wél wat doen! God heeft ons ‘aan het werk gezet’. En daarmee verkies ik het joodse mens(en dus ook Gods-)beeld bóven het mens/Godsbeeld van deze christelijke traditie.

De twee neigingen die de mens in zich draagt, scheidt de mens van de dieren én de engelen. Deze twee neigingen zijn de voorwaarden voor de vrijheid van de mens en daarmee tegelijkertijd zijn verantwoordelijkheid. Het is de keuze tussen die neigingen wat de mens menselijke waardigheid geeft. Of misschien is het beter te zeggen: goddelijke waardigheid. Dieren en engelen hebben geen vrije keus en daarmee ook geen verantwoordelijkheid. Dieren niet omdat ze alleen maar kunnen neigen naar hun natuurlijke, instinctieve, aardse drijfveren. Engelen niet omdat ze alleen maar kunnen neigen naar het gehoorzamen en dienen van God, de hemelse drijfveren. Maar de mens kent de neiging naar de aarde én naar de hemel. En juist door het onderscheid tussen deze neigingen, is er vrijheid én verlossing mogelijk. Hier ligt een groot verschil in de joodse en christelijke opvatting over wat verlossing is, maar dat bewaar ik voor een volgende keer.

God maakt menselijk leven mogelijk door de sfeer van de aarde en de sfeer van de hemel bij elkaar te brengen. Het stoffelijke, sterfelijke lichaam wordt levend als de onstoffelijke, onsterfelijke ziel er in komt. Die ziel, dat is het licht van God. Gericht op het doen van het goede, zoals de hele schepping zich richt op het goede. En daarom de vraag: waar ben jij in de duisternis? Kom je het licht brengen? Welke neiging in jezelf moedig je aan? Is dat de neiging om het kwade te overwinnen door de  kracht van het goede erin vrij te maken?

Op de eerste scheppingsdag verzet God zich tegen de sfeer van de duisternis door een daad te stellen. Op de zesde dag roept God de mens op om hetzelfde te doen. Kiezen voor de daden die het goede in de schepping aanmoedigen zodat de duisternis – van onverschilligheid, wegkijken, uitsluiting, vervolging, geweld, moord – niet langer kan voortduren. Of, zoals rabbi Mirvis het zei:

‘We are the guardians of the fragile flame of our humanity’

Misschien wel een beetje zoals God de mens in de tuin, de plaats van licht die God in de duisternis gemaakt had, bracht om daar over te waken (Gen. 2:15). De duisternis is er. Wat volgt is dat wij een taak hebben. Het werkelijk religieuze mysterie is volgens Jonathan Sacks niet dat wij in God geloven. Jonathan Sacks helpt me om de eerste alinea van dit blog waar ik schrijf dat ‘Joden onopgeefbaar geloven in Gods licht’ te herzien. Nee, het mysterie is: God gelooft in ons! En dat blijven Joden geloven, door alle ervaringen heen. Misschien wel omdat alleen de herinnering aan onze oorsprong de weg is van duisternis naar licht, zoals Jonathan Sacks zegt. Wij hebben een Godgegeven taak midden in de duisternis die nog steeds zo vaak om ons heen is, om net als God, zijn Geest de ruimte er over te geven. Het is daarom dat op een van de dagen na de zevende, God de mens tevoorschijn roept en een beroep doet op de verantwoordelijkheid die Hij in de mens gelegd heeft: ‘Waar ben je?’ Of in mijn woorden: waar is je licht?

(wordt vervolgd)



Duisternis I

Beschouwing Posted on Sat, January 23, 2021 12:38:10

‘… die het licht vormt en het donker schept …’

In de weken voor kerst schreef ik diverse blogs over licht en dragers van licht. Het vormde een mooie voorbereiding en opgang naar Kerst, het feest van het licht. Inmiddels is bijna de eerste maand van het jaar voorbij en kerst al weer even geleden. Het feest van vrede op aarde, engelen en mensen samen, licht in de duisternis, God in ons midden. Bij dat verhaal kun je niet anders dan fijne, hoopvolle gevoelens hebben.

Maar nu ben ik terug bij de duisternis. Dat wil zeggen, ik volgde lessen van rabbi Manis Friedman over het kwaad. Waarom is er kwaad? Hoe kun je bij het zien en ervaren van kwaad geloven in een goede God? Waarom treft het kwaad ook mensen die geloven? Heel eerlijk gezegd krijg ik altijd kriebel van vragen die gaan over het kwaad. Misschien omdat het dan zo gauw ook gaat over een God die straft, zoals die vraag een jaar geleden bij het begin van de coronacrisis zich zo snel liet horen: is corona een straf van God? Wat is dat toch, dat we bij tegenslag en crisis zo snel het beeld van de straffende God tevoorschijn halen? Het jeukt ook, omdat ik het niet bij elkaar krijg: het christelijk geloof dat in de kern het verhaal van Gods vergevende reddingsplan zo nauwkeurig verteld en dan toch weer met die straffende God op de proppen komt.

Maar eerlijk gezegd, de andere kant jeukt ook. De kant van God als zachte teddybeer die er altijd is, vooral als jij het moeilijk hebt. Waar je lekker zacht tegen aan kunt leunen en zo lekker jezelf kunt zijn. Die God die geen scherpe randjes heeft, die niet schuurt, niet snoeit, maar alleen mijn eigen aangename antwoord is. Nee, bij zo’n God gaat toch al snel je egocentrische tuin wildgroei vertonen. Het Joodse beeld van God is veel uitdagender dan dat. Een God die licht en duister, liefde en haat, straf en barmhartigheid in zichzelf verenigt, dat is niet eenvoudig te behappen. Daar moet je mee strijden, zoals Jakob deed. Of zoals je doet met je partner. Nog een stapje dichterbij: zoals je doet met jezelf, je eigen hart waarin alles samenkomt wat tegenovergesteld is, de liefde en de haat, het licht en het donker. Zo lezen joodse commentaren de opdracht uit Deuteronomium waar staat

‘Heb de Here, uw God, lief met heel uw hart, en geheel uw ziel en al uw krachten’

Deuteronomium 4:5

In de Midrasj (commentaar bij de Tora) wordt het woord ‘krachten’ uitgelegd als de twee drijfveren die in je huizen: de drijfveer tot het doen van het goede én de drijfveer tot het doen van het kwade. We dragen allemaal beide krachten in ons, het is door God zelf in ons hart gelegd, en het is de bedoeling om God te dienen met alles wat in ons is. Dat roept natuurlijk de vraag op hoe we God kunnen dienen met de krachten die ons naar het kwade verleiden. Op die vraag kom ik een volgend blog terug, om nu even bij dat Joodse beeld van God te blijven.

In Jesaja 45 staat een ongemakkelijke tekst. In de aanloop naar kerst, het Licht, kiezen we liever andere teksten uit Jesaja dan bijvoorbeeld deze:

‘Ik ben de Heer, er is geen ander, die het licht vormt en het donker schept, die vrede maakt en onheil schept’

Jesaja 45:6-7

Dat God de enige macht is, is voor joden een van de belangrijkste geloofsprincipes. Er is geen macht buiten God.  Waar naastgelegen volken geloofden in een god van vrede en in een god van oorlog, een god van zegen en een god van vloek, een god van liefde en een god van de haat, vormde het joodse geloof een belangrijke uitzonderlijke tegenstem: er is maar één God. Hoe dwaas is dat?! Hoe kan dezelfde god zorgen voor oorlog en vrede, zegen en vloek, liefde en haat? Als je werkelijk gelooft dat God de enige macht is, dan maak je je er allerminst makkelijk van af. Ik hoorde rabbi Manis Friedman zeggen dat als je niet gelooft in God je ook geen vragen hebt. Het is absurd om dan te vragen waarom er geen gerechtigheid is of waarom er kwaad is. Waarom zou er geen kwaad zijn? Waarom zou er gerechtigheid moeten zijn? Pas als je gelooft in God wordt de afwezigheid van gerechtigheid en de aanwezigheid van het kwaad een probleem. En, zegt rabbi Manis Friedman, hoe méér en hoe dieper je een relatie met God hebt, hoe groter je probleem, hoe meer je vragen! Joden kennen daarom niet het beeld van een satan zoals christenen dat kennen (en dan vooral in de eschatologische schriften). Het kwaad is geen macht in zichzelf, maar een mogelijkheid in de schepping.

Dit alles roept veel vragen op en de komende weken wil ik dit op dit blog verder uitwerken. Omdat het me bezig houdt, maar ook omdat het een lens biedt om eens opnieuw te kijken naar mijn eigen christelijke verhaal, ‘van Kerst tot Pasen’, over verlossing.



Vreugde, meer dan geluk

Beschouwing Posted on Thu, January 07, 2021 12:27:57

In deze eerste week van het nieuwe jaar luister ik naar Jonathan Sacks’ ‘Investing Time – ten life-changing principles’ (luister hier mee). Bij het begin van het nieuwe jaar omschreef hij in 2018 tien levensveranderende principes die hij geleerd had vanuit zijn joodse geloof en die hem hoop gaven om het nieuwe jaar in te gaan. Het inspireert mij om zijn voorbeeld te volgen. Zo ben ik bezig met het formuleren van principes waaruit ik komend jaar wil leven. Minstens één er van neem ik over van Jonathan Sacks: vreugde stellen boven geluk door vrijgevig en dankbaar te zijn, lief te hebben en te vergeven.

Het verschil tussen geluk en vreugde werd me duidelijk bij David Brooks, in zijn boek De Tweede Berg. Hij schrijft dat geluk een individuele emotie is, zoals je dat kunt ervaren als je je diploma haalt, trouwt, een huis koopt. Het is een emotie die opgeroepen wordt door iets dat van buiten komt, vaak iets materieels. Dat gevoel van geluk is gelijk weg als het dak van het huis lekt, als er relatieproblemen komen, of als  je zakt voor je examen. Geluk gaat vaak ook over de kwaliteit van je hele leven. Zo wensen we dat toe bij een verjaardag, of recent nog, aan het begin van een nieuw jaar.

Jonathan Sacks bevestigt dit verschil door te wijzen op het Hebreeuwse woord ashrei, dat vertaalt kan worden als ‘gelukkig’ of ‘gezegend’. Zo lezen we dat in Psalm 1: gelukkig, gezegend is hij wie leeft naar de Tora. Een dergelijk leven is als een boom: het heeft wortels en draagt vrucht. Maar de Tora gebruikt veel vaker het woord simcha, dat vertaalt kan worden als vreugde. Vreugde beleef je in het moment, samen met anderen of de schepping om je heen. Het overstijgt je eigen kleine ik. Vreugde is niet afhankelijk van omstandigheden van buiten, je kunt het ervaren temidden van de relatieproblemen, van onzekerheid en zorgen die je hebt over je leven of de wereld. Zo lees je dat bijvoorbeeld in Psalm 30. Ondanks de tranen die David ’s avonds huilt, ondanks het gevoel te leven in een sfeer waar de dood heerst, voelt hij hoe God hem hult in vreugde en daarmee boven alles uittilt naar een sfeer van liefde die een levenlang duurt (vs. 4,6). Volgens Jonathan Sacks is vreugde de hoogste religieuze emotie. Het is vanuit die levenshouding dat wij geroepen zijn om God te dienen (Psalm 100:2). Bij Mozes gaat het zelfs zo ver dat hij vervloekingen aankondigt als het volk God niet dient met vreugde: het zal hen dan ontbreken aan werkelijk alles (Deut. 28:47).

Vreugde heeft te maken met de ervaring van verbinding, contact. Het heeft te maken met zien, dieper zien met ogen die liefhebben. Je kunt vreugde niet najagen, zoals je dat met geluk kunt. Vreugde overkomt je, zoals de schellen van je ogen kunnen vallen. Vreugde ontdekt jou. Door te leven vanuit de grondhouding van een ontvanger kun je momenten creëren waarin je het contact voelt met God en de mensen om je heen. Dat is vreugde. Leven vanuit zo’n grondhouding is je ziel openen voor het Leven, het Licht, dat door elk leven heen schijnt en in alles besloten ligt. Die ervaring zet aan tot dansen en zingen, dat is de God van het Leven loven! Om de adem van God die mij doet leven, en niets anders (Job 33:4).

Dan nog is het leven vol met obstakels, met scheuren, barsten, kieren waardoor het tocht en ik kou vat. We leven niet zonder littekens en pleisters her en der. Maar onder dat alles ligt dat ene besef dat ik alleen hier ben, in dit leven, omdat Hij wil dat ik ben. En zo mag ik een zegen maken van dit leven, hier en nu en in volle vreugde. Dat kan ik bewust doen, aan het begin van elke nieuwe dag. Zoals Joden dat doen bij de zegenspreuk in de ochtend. Lijden en vreugde – ze kunnen samen gaan. Juist in het boek Prediker, met al zijn verzuchtingen over de ervaren zinloosheid en het zwoegen en lijden onder de zon, komt het woord simcha het meest voor!

David besluit zijn psalm met:

‘U hebt mijn klacht veranderd in een dans, mijn rouwkleed weggenomen, mij in vreugde gehuld’

Psalm 30:12

Er kunnen, zo schrijft David Brooks, twee dingen gebeuren met het lijden dat wij persoonlijk ervaren. Het eerste wat kan, is dat ons lijden ons breekt. Als het ons breekt, dan hullen we onze pijn in een schild waar we niemand bij laten. Het schild kan hard zijn en ons verbitterd maken. Dat lijden krijgt niet de kans om te transformeren, maar loopt het grote risico om pijn over te dragen.

Maar, zegt David Brooks, je kunt ook opengebroken worden door lijden. Wat je dacht dat de grond van je bestaan was, waar je je leven op kon bouwen, valt weliswaar weg. Je valt, dieper en dieper, tot je ergens op de levensbron stuit. Daar vind je het water dat leven geeft, daar kun je wortelen in grond en in een gemeenschap die je draagt. Het water dat je daar ontvangt, zal zélf in jou een bron worden waaruit water steeds opwelt, water dat eeuwig leven geeft (Joh. 4:14) zoals het de bedoeling was dat het joodse volk in het beloofde land met vreugde zou leven. De gebarsten, uitgedroogde aarde die je in jezelf aantrof, verandert in een bron, een stroom van leven die verbinding mogelijk maakt met God en medemens.

Of zoals Vincent van Gogh het zei, woorden die ik koester en de laatste keer dat ik op een zondag jarig was verweven had in mijn eerste preek:

“Het hart dat de moed verliest
vult zich weer tot overlopen toe
En de bezitters ervan
verwonderen zich en weten niet
dat God bij de fonteinen van het hart
ver weg, voor regen heeft gezorgd.”

Van Gogh’s slotwoorden van zijn preek bij Psalm 119:19

Leren vertrouwen dat die bron er is, dat God zelf voor water zorgt. Leven vanuit het besef dat het die bron zelf is, waaruit mijn leven voortkomt en kan verder stromen om ook andere levens vruchtbaar te maken. Dat is één van de principes die ik mezelf voor ogen wil houden in 2021. Als een warme, geweven mantel van dunne draadjes die me met vreugde omhult. Die vreugde geeft de bedding, de kracht, om te verduren en verdragen wat het hart, het leven, tart.

Joyful, Joyful
Lord, we adore Thee
God of glory
Lord of love
Hearts unfold like flowers before Thee
Hail Thee as the sun above
Melt the clouds of sin and sadness
Drive the dark of doubt away
Giver of immortal gladness
Fill us with the light
Fill us with the light
Oh, fill us with the light of day



Gidsen naar vrede

Beschouwing Posted on Sun, December 27, 2020 14:07:14

Toch ben ik nog niet helemaal klaar met die uitspraak van Hans Andreus waar ik mijn vorige blog over schreef. Kun je werkelijk wel licht brengen in elke duisternis door het door God gegeven Licht in jezelf op te diepen? Heeft die Hans Andreus wel voldoende ervaring met de plekken zonder licht, om mij zo op mijn verantwoordelijkheid te wijzen? Ik vind het maar moeilijk om dat ik ongemak ervaar bij de situaties waar ik wel licht zou willen brengen, maar waar het me niet lukt. Is soms niet de duisternis te dik of te lang aanwezig, waardoor zelfs een klein beetje licht geen leven meer geven kan?

Vanochtend scheen er vanuit andere hoek nieuw licht op dat me verder doet zoeken en denken. Als ochtendmeditatie las ik een Spreuk van de Vaderen (Pirkei Avot) en het commentaar van Alan Morinis bij deze tekst.

“Hillel zei: ‘Wees als de volgelingen van Aharon, houdend van vrede, en vrede najagend.’”

Pirkei Avot 1:12

Eerder eens heb ik hier geschreven dat het Hebreeuwse woord voor vrede – shalom – dezelfde stam heeft als het woord shalem, dat ‘heel’ betekent. Vrede is heelheid, heelheid is vrede.

Wat deed Aaron, de hogepriester, dat we hem zouden moeten navolgen? Als hogepriester was het zijn taak om het volk bij elkaar en bij God te houden, om alles wat die heelheid bedreigde van zijn kracht te ontdoen. Zo leren we van Aron dat vrede najagen meer is dan het oplossen van conflicten of ruzies tot bedaren te brengen. Het is actief je inzetten door daden die heelheid brengen, die verbinding brengen tussen mensen en tussen mensen en God.

Behalve naar de aanwezigheid van God, verwijst het eeuwigbrandende licht in de Tempel naar de Tora. De Tora wordt gezien als het licht op je levenspad. Dat licht laat je zien welke weg je moet gaan, hoe de weg waarin je kiezen kunt voor het Leven er uit ziet. De Tora maakt duidelijk welk onderscheid er is tussen licht en donker, goed en fout, leven en dood. Zoals God bij de schepping het goede creëerde door het af te scheiden en te ordenen. Zo leidt de Tora ons naar waarheid. In de Bijbel worden vrede en waarheid vaak samen gehouden. Je leest het bijvoorbeeld in de woorden van de profeet Zacharia: ‘Heb dan de waarheid en de vrede lief!’ (8:19) Vrede najagen is soms de boel op scherp zetten. De akker omploegen zodat het zaad weer een kans krijgt. Licht brengen in de duisternis, kan soms zo fel zijn als het TL licht dat alle viezigheid en narigheid ineens in de spotlight zet. Licht zonder duisternis bestaat niet, en duisternis zonder licht bestaat ook niet. Als het licht door de ramen valt, kun je niet meer om de stof heen kijken. Licht en vrede brengen is ook recht doen, de waarheid boven tafel. Zonder zicht op de onvrede, de verwijdering, de breuk en het verlies, is er geen mogelijkheid tot vrede. De waarheid kan soms eerst scheiding maken. Ze stelt ‘leven’ en ‘dood’ duidelijk voor ogen. Maar biedt daarna ruimte voor de keus, de mogelijkheid om opnieuw te verbinden in een veel gezondere, heilzame situatie.

God geeft ons in Christus het cadeau van de vrede die alles samen brengt, heelmaakt. Christus belichaamt alles waar God wil dat wij voor kiezen: leven, waarheid, vreugde, licht, vrede. De verlossing die in Christus te vinden is, is de overtuiging dat het kán: leven, waarheid, vreugde, licht en vrede vinden en vooral ook zíjn. Zoals God Christus tot priester riep, worden wij geroepen met Dezelfde stem. Wij kunnen mensch worden.  Zoals Jezus belooft, dat zij die vredestichten kinderen Gods, dochters en zonen zoals Hij, genoemd zullen worden. Dat wil zeggen: hun oorsprong in God is, zijn eigenschappen zijn, zichtbaar geworden in hen.

Maar zoals bij alles wat God ons in handen geeft: het is gave én opgave. De vrede zoeken, de vrede najagen – de werkwoorden geven de actie aan die nodig is. Licht en vrede worden ons gegeven, om zelf licht en vrede te zijn. Maar verder nog: door anderen naar licht en vrede te gidsen. Mensen uit de situatie van (innerlijke) verdeeldheid te leiden, door ons licht te werpen op de situatie. Me uit te spreken. Het is wel degelijk mij aan te rekenen, als ik het licht en de vrede alleen voor mezelf en mijn eigen spirituele groei houd. Het is wel degelijk mij aan te rekenen, als ik de moed niet heb om onderscheid te maken. Het is mij wel degelijk aan te rekenen als ik me verstop in stilzwijgen. Als ik niet meewerk aan de wereld buiten mijzelf die God wil transformeren totdat overal en in allen Zijn vrede zal zijn.

Ik zie het niet altijd. Maar dit is het geloof waar ik me naar toe wil laten trekken, steeds opnieuw, als een insect naar een brandende lamp in het donker. Steeds opnieuw, door de weerstand en de verdeeldheid heen. Omdat het na sommige gebeurtenissen soms ook nooit meer ‘goed’, shalem, kan worden, juist daarom heb ik het nodig dit geloof, dit licht, voor ogen te houden.

En toch, ik weet en voel dat dit soms ook betekent….: vrede vinden in wat niet is en niet kan zijn en dat ik daar helemaal niets aan kan veranderen. Dan moet ik vrede zien te vinden in het kwetsbare, ene, kleine, wiebelende vlammetje dat ik ben als ik pal in de wind sta en de avond valt.



« PreviousNext »