Blog Image

Christus ontvangen

Beschouwing Posted on Sun, January 06, 2019 15:50:44

Op nieuwjaarsdag liep ik in de kerk in het Zuid-Limburgse Vijlen tegen één van de kruiswegstaties aan: Veronica droogt het gezicht van Jezus. Het is de statie waar ik een paar dagen eerder over had gelezen in het boek van Tomas Halík, ‘Raak de wonden aan’. Ik werd getroffen door de scherpte van Christus’ gelaat in de doek.

Halík gebruikt het voorbeeld van de sluier van Veronica, de vrouw die Jezus zag en zijn bloedige zweet uit de wonden van zijn gezicht veegde. Door dat te doen ontving zij het aangezicht van Christus. Evenzo, zegt Halík, ontvangen mensen het aangezicht van Christus als zij de sluier van medelijden en barmhartigheid ontvouwen voor degenen die het kruis dragen. Het aangezicht van Christus zien gaat niet buiten het zien en ervaren van wonden om.

Zijn en blijven bij mensen die kruizen dragen, bij ons eigen kruis het uithouden, dat is niet eenvoudig. Dat vraagt om een lange adem, om verduren en verdragen. Het windt er geen doekjes om, het durft te vragen en te kijken. Dit is werkelijk mede-lijden want de wonden van de ander zullen ook jou jeuk geven. Hoe vaak doen we het liever niet? Hoe vaak lopen we niet liever weg? We dekken wonden liever toe. Zoals we liever niet willen weten of zien hoe de tijd als rimpelingen door onze huid trekt. We overdekken ons met allerlei laagjes die ons staande houden, die ons mee laten doen. Totdat het niet meer kan. Als het ons dan niet langer lukt en we niet langer mee kunnen in het alledaagse tempo, niet meer kunnen bijdragen aan de economie en het maatschappelijke leven, fysieke en mentale kracht, de oppervlakkigheid van ‘vind-ik-leuk’, zelfzorg en zelfbehoud, dan verliezen we aan zin, we verliezen onszelf. Kan ik dit ook zijn? Wie – of waar – ben ik dan nog? Waar heb ik nog een plek? Nu is juist dat de plaats waar we kunnen winnen aan geloof, waar we heelheid vinden: ja, dit ben ik ook. Ik ben die etterende wond en tegelijk ben ik ook de verwonder, ik ben ook degene in wie het voor de ander moeilijk is om het beeld van Christus in mij te herkennen. En ja, ik heb jou nodig. Ik kan niet alleen leven. Vanuit die deemoed kunnen we helen. Dan kunnen en durven we ons (opnieuw) laten dragen. Zo kunnen we de onbaatzuchtige en alles omvattende liefde ervaren voor het feit dat we hoe dan ook en ondanks onszelf bestaan, door de mens die blijft en durft neer te zitten bij de wonden.

Halík verwijst ook naar de piëta, het indringende beeld van de moeder die haar verwonde, vermoorde kind na de kruisafname opnieuw in armen draagt.

‘Iemand moet waken, zoals Maria. Iemand moet deze pijn in zijn schoot nemen (…) Iemand moet in zijn schoot en zijn hart die pijn overbrengen van de schaduw van Golgotha naar de schemering van de paasmorgen’, schrijft Halík. [1]

De discipel Thomas en de wonden in Jezus’zij en handen, Veronica en haar besmeurde doek, Maria door het zwaard doorstoken, zij hadden de moed en het geloof om dichtbij te komen en te blijven. Zij vonden in de wonden de heling, zij vonden het geloof. Het zijn zulke kleine mensen die een Licht van buiten ons weten weerkaatsen, een Licht dat groter is dan onszelf en door dat Licht zien wij Christus. De zuiveren van hart, het hart zonder zelf-toegedekte laagjes, zij zullen de God zien die de pijn overbracht naar het Licht van de paasmorgen.

Telkens opnieuw.

[1] Raak de wonden aan, p. 155



Liefde voor de wonden (slot)

Beschouwing Posted on Sun, December 16, 2018 15:11:25

Altijd je moeder zoeken, daar schreef ik de laatste keer
over. Uit de wond van Buber groeide een levenslang verlangen naar ontmoeting van de ander. Zijn scheiding was de bron van zijn zoektocht naar verbinding.
Verwonding – trauma – op jonge leeftijd kan een gat, een krater, slaan in
je bestaan waardoor je een zoekend, verlangend mens wordt. Je kunt ook een leven vol destructie tegemoet gaan. Het hangt er maar van af wie je tegen komt en of je de roep kunt horen : ‘Kies dan hebt leven!’
In een fase waarin
je op je meest afhankelijke bent en de wereld aan het leren kennen bent, tasten
ze de meest fundamentele menselijke relaties aan. Dat geldt zeker als het
trauma in de ouder-kind relatie plaatsvond. Het is dan alsof je steeds op zoek
bent naar ‘het vloertje van je leven’. Of zoals Buber dus altijd naar zijn
moeder zocht in relaties. Je zit gevangen in een soort van strijd tussen het
verlangen naar verbinding en de angst voor de nabijheid, het verlangen naar
heling en de angst voor het jeuken van je wonden.

In het nieuwe boek van Tomas Halik, Raak de wonden aan, las ik:

“In onze wonden schuilt de mogelijkheid tot zowel een
scheiding als een verbinding in de relatie met God – of zoals anderen God
noemen – de zin van het leven.”

Hij haalt daarbij Simone Weil aan die schrijft over twee
gevangenen in aangrenzende cellen die door klopsignalen tegen de muur contact
met elkaar hebben. De muur is wat hen scheidt, maar ook wat hen in staat stelt
contact met elkaar te hebben. Datzelfde geldt, zegt Weil, tussen ons en God.
Iedere scheiding is een verbinding.

Ik heb nagedacht over wat Halik schrijft. In onze wonden
schuilt de mogelijkheid tot zowel een scheiding als een verbinding in de
relatie met God. Door zijn woorden herkende ik mijn eigen ambivalentie in
relatie tot God. De blauwdruk die je van je ouders meekrijgt, doet ook iets met
je vermogen en je betrokkenheid bij beelden van God. God als vader of God als
moeder. Uit eigen ervaring brengt dat vaderlijke beeld van God, God voor mij
niet dichterbij. Of misschien moet ik zeggen: het brengt mij niet dichter bij
God. Onze wonden kunnen ons scheiden van God, van de zin van het leven. Omdat
iedere verwonding ook altijd een verwonding is van het geloof. Halik schrijft
dat iedere echte verwonding de mens namelijk opjaagt uit dat meestal
impliciete, onbereflecteerde rustige vertrouwen in de zin van de wereld en van
het leven.

De titel van zijn boek verwijst naar Christus die Thomas
uitnodigt om weer verbinding te maken door zijn wonden aan te raken. Leg je
vinger hier. Ik moet dan altijd denken aan die indringende verbeelding van dit
verhaal door Caravaggio.

Halik noemt het het moment van ‘de dageraad’. Als we
op de muur gaan kloppen en luisteren naar het kloppen van de andere kant. Dan kan het licht weer binnen komen, je kunt opnieuw geven en ontvangen. In
het hart van het christelijk geloof staat een man met wonden. Hij komt naar ons
toe en verbergt zijn wonden niet, hij toont ze. Zo moedigt hij ons aan om onze
pantsers, maskers en make-up weg te doen en te kijken naar de wonden die wij
zelf verbergen, voor onszelf en voor anderen.

Dat vraagt om moed. Moed om je niet langer te schamen voor
je wonden, ze te erkennen en ze de verzorging te geven die ze nodig hebben. Moed
om naar voren te stappen en je wonden te laten zien. Ik denk aan alle
ervaringen van #metoo waarmee mensen in het licht stappen. Het vraagt om moed en
vertrouwen om te zeggen: “Dit zijn ze, mijn wonden. Raak mijn wonden aan, leg
je vinger op mijn meest pijnlijke plek.” Is dat niet in zijn geheel een stap in
geloof, een vraag van geloof? Geen geloof zonder wonden. Geloof dat zich vermomd achter maskers en pantsers, is geen christelijk geloof.

Durf jij, durf ik zo moedig als Thomas te zijn? De werkelijkheid te zoeken van de wonden, ja je zelfs met je eigen hebben en houden daartoe te verbinden? Durf jij, durf ik de ander aan te raken op die meest pijnlijke plek als die ander vraagt: leg je vinger hier? Durven we te zijn op de plekken waar mensen gekruisigd zijn?
kunnen we het uithouden met een wonden van onszelf, met die van een ander? Is er plaats voor liefde?

Met kerst geloven we in het Kerstkind. God in een kind. God in een Mens die lijdt, die gewond raakt door toedoen van mensen. Dat Godsbeeld, een God die zo dichtbij alle menselijke ervaring van afhankelijkheid en kwetsbaarheid komt, is uniek. Het geeft mij geloof en vertrouwen om mijn eigen lichamelijkheid te accepteren, mezelf te naderen, tot bij die allerpijnlijkste plekken en dan juist daar Leven in liefde en verbondenheid te vinden.

Een lichaam dat verwond is, soms in letterlijke zin, soms
in figuurlijke zin, dat in de helende en verbindende aanraking kan opstaan uit
alles wat dood houdt voor jezelf en de ander. Christus stond niet alleen op uit de dood, ook Thomas stond op uit zijn eigen dood door zijn vinger te leggen op de wond van Christus. Dat te doen, is de getuigenis van
het geloof in de doorgaande opstanding van Christus



Gevleugelde eros (Liefde III)

Beschouwing Posted on Sun, November 11, 2018 20:08:57

“Nu weet ik: ik heb altijd, altijd mijn moeder gezocht”.
Woorden van Martin Buber, geschreven aan zijn vrouw in 1901. De herkenning in deze woorden raakte mij toen ik ze van de zomer las
in een boekje*. In die ene zin weerklonk iets van een zoektocht die ik
zo herken. Buber’s moeder verdwijnt van de ene op de andere dag. Hij is dan
drie en zal haar nooit meer zien. Later blijkt dat ze is hertrouwd in Rusland. Het is zijn oudere
buurmeisje die hem verteld: ‘Nee, ze komt nooit terug.’

Het boeiende is dat Buber deze kind-ervaring van scheiding
en verlies, van gemiste voeding van de moeder, de rest van zijn leven heeft verteerd en herkauwd in zijn denken
over de relatie tussen ik en jij. De ervaring van gebrokenheid kan je bepalen
bij een sterk en onuitroeibaar verlangen naar heelheid. Ik zie hoe ‘verbinding’,
‘afstand en nabijheid’, ‘gemeenschap’ levensthema’s zijn geworden, geboren uit
mijn eigen ervaringen, waar ik mee vecht, stoei en mee groei. Het tekort in je leven kan krachten in jezelf en een zoektocht in jezelf ontketenen die intens zijn in hun pijn en soms zelfs destructief.

Buber zocht zijn leven lang naar
hoe mensen elkaar écht kunnen ontmoeten. Voor het langs elkaar heen leven van
mensen bedacht hij een eigen woord: mismoeting.
Je loopt elkaar mis. Je mist iets. Voor Buber is de relatie essentieel voor het
mens-zijn. Hij noemt dat de ik-jij relatie. Die is anders dan de ik-het
relatie, waarin je de ander tot een object maakt en dus iets essentieels mist.
Het is een allermenselijke ervaring dat nog voordat we onszelf als ik ervaren,
we eerst aangesproken worden als een jij. Een jij die in het gunstigste geval
in liefde toegelachen, gewiegd, gezoogd en gesust wordt. Een jij die liefde
ontvangt. In een wereld waar we steeds meer denken vanuit het
allerindividueelste en onafhankelijke ik van ons eigen zijn, is het goed om dat
als herinnering mee te dragen. In ons begin werden we gedragen. Totdat bij elk
van ons onvermijdelijk de scheiding kwam. De pijn van het gemis dat samengaat
met het verlangen naar ‘jichoed’: de werkelijk die weer één wordt. Dat is niet
alleen een gebeuren tussen het ik en het jij, maar ook in de eigen binnenkamers
van het zelf. Vanaf de geboorte, het eerste levenslicht, is er de werkelijkheid van de twee-heid. Het verdeelde zelf zal komen, later, als het leven tekort schiet. Dan is er het zelf dat zich niet meer weg durft te
geven, niet meer durft te laten dragen. Dan is er ook de meerkoppigheid van de
liefde die we kunnen voelen. Maar is het niet tegelijk de liefde die het bij
elkaar houdt? De ogenblikken van liefde waarvan wij leven? Buber noemt dat ‘de
verheven melancholie van het leven’. Jichoed is dáár waar iemand een eigen
innerlijke eenheid vindt, één wordt met zichzelf in relatie tot het ‘jij’ van
de ander. Een moment, een plaats van intense heling. Dat is niet een in elkaar opgaan, maar dat is samen in de ‘tussenruimte’
staan. De ruimte, de afstand die nodig is om jou te zien. Niet te dichtbij,
niet te veraf. Afstand die nodig is om ‘ik’ te blijven, om van jou te
verschillen, te schuren en te conflicteren. De open ruimte van het open
bewustzijn waarin alles kan verschijnen in zijn eigen aard, zonder oordeel. De
ruimte waarin je ontvankelijk kunt zijn voor dat wat je toevalt, de mens die je
toevalt. De ruimte die nodig is om de ander je ego te kunnen laten ontmantelen.

Die tussenruimte komt en gaat. Buber spreekt over de ‘gevleugelde
eros’ tegenover de ‘vleugellamme eros’. Eros als het vurige verlangen naar
liefde, genade, vrijheid en erkenning. Vleugellam is zij in de ik-het relatie,
waar je de ander vast wil houden als een object van je eigen bevestiging. Dan
valt de ander binnen je macht. Je ziet de ander niet, je ziet alleen jezelf. Je
(gepantserde) ego is zo ‘dik’ voor jezelf geworden, dat je niet meer over
jezelf heen kunt kijken. Je leeft niet meer van de dialoog, maar van de
monoloog.

De gevleugelde eros is riskant, kwetsbaar. Zij heeft ruimte
nodig om te zien. Zij wil niet vasthouden, zij wil niet begeren. Zij houdt vast
en laat los. Zij is het moment waarop geliefd worden en liefhebben samenvallen.
Het moment waarop ik vind en waarop ik gevonden word. Ik kan voor jou en jij
kan voor mij de ander zijn, die de mooiste maar misschien ook wel de
moeilijkste krachten in mij wakker roept. Krachten die ik op mezelf niet kan
kennen, krachten die verborgen, stil en versplinterd in mij liggen om de ervaren
gebrokenheid, de scheiding en het verlies. In elk van ons kan de eros van
gedaante verwisselen, gevleugelde eros kan steeds weer wegglippen. Het ‘gebeurt’
aan ons. Een moment in de tijd dat adem geeft en leven laat. Het zoeken wordt even gestaakt. Een moment van chesed.
Liefde die genade is.

(wordt vervolgd)

(* Theo Witvliet, Kwaliteit van leven – het humanisme van Martin Buber)



Liefde – II

Beschouwing Posted on Sun, October 28, 2018 14:47:06

Zomaar komt de liefde voorbij deze zondagochtend in de Silo
kerkdienst. Psalm 131 wordt gelezen:

“Heer, mijn hart is niet trots

Niet hoogmoedig mijn blik,

Ik zoek niet wat te groot is

Voor mij en te hoog gegrepen

Nee, ik ben stil geworden,

Ik heb mijn ziel tot rust gebracht.

Als een kind op de arm van zijn moeder,

Als een kind is mijn ziel in mij.”

Zo werd het voorgelezen uit de Nieuwe Bijbelvertaling. Ik
lees mee uit de NBG vertaling. En dat maakt nogal verschil. In het tweede vers
staat bij mij beide keren vóór ‘kind’ het woord ‘gespeend’. Dat is nu oprecht
zonde, dat dat woord weggelaten is. Eén woord, maar zo fundamenteel voor de
betekenis en overdenking. Juist dat woord dendert bij mij binnen nu ik een tijdje kauw op ‘liefde’. Want ‘gespeend’ zegt iets over het gevoed zijn en daardoor worden we stilgezet bij de voeding die een moeder geeft en de relatie die dat heeft met de voeding van de ziel.

Een
kind wordt door zijn moeder gevoed, omdat de moeder wil dat het kind leeft. In
geestelijke zin wordt het kind idealiter gevoed door de moeder om te kúnnen
leven, geeft de moeder door dat het leven goed is te leven, dat het goed is om
op de aarde te zijn. Daar, in die lijfelijke nabijheid is het kind veilig en ervaart het een vaste basis van vertrouwen in het
leven waar het kind een leven lang mee verder kan en op kan teren. Daar komt het kind tot rust, in al zijn onrust van behoeften, driften en onverzadigbare honger. De honger is gestild, het kind vertrouwt zich toe. Deze liefde van de moeder is onvoorwaardelijk, het is net als de liefde
van God. Het kind kan nog niets terug geven, dan hoogstens een guitige blik in
de ogen of een voldaan lachje. Het is de gevende liefde, ‘het geven om niet’, om het nieuwe
leven tot leven te roepen. En daarna vervolgt David met een soortgelijk beeld
voor de ziel: als een gespeend kind
is mijn ziel in mij. De ziel die gevoed is. In de stilte en de rust. Zo komen
beide beelden bij elkaar. De moeder en God. Beiden voeden ze het kind en op een dieper
niveau de ziel.

Welke voeding hebben wij ontvangen voor het leven? Het zou
een preek op zich kunnen zijn. Mijn moeder had zelf weinig basis in het leven.
De moeder die haar het leven gaf, was niet in staat haar te voeden en het leven te leren. Dat immense gebrek
heeft ze haar hele leven meegenomen en doorgegeven. Zo kon zij geen moeder in geestelijke zin worden. Ik bleef ondervoed, een continu hongerig kind die mijn leven-tot-nu-toe-lang naar voeding hunkert en het overal zoekt waar iets op te pikken valt. Misschien nog het meest in boeken, wat een veilige manier is als je relationeel deze voeding niet gekend hebt. Niet vertrouwd bent met die lijfelijke plaats van een kind bij de moeder. Het is bepalend geweest voor mijn Godsbeeld en het door mij ervaren van God. Hoe onbekend het idee is dat je ergens zomaar mag zijn, je hoofd en je lijf zo maar te rusten mag leggen. Toch is de Bijbel het boek dat het langst meegaat en dat ik als onuitputtelijk ervaar om mij te voeden.

De
verzen die er aan vooraf gaan zeggen misschien voldoende: rusten in het zijn,
in de stilte en de rust. Eerst stil worden. Als de woorden van ouders ontbreken, in die stilte de woorden van de
Schepper-God horen: ‘en zie, het is goed.’ Bij God een plek waar niets hoeft, waar ik zelfs niet hoef te vechten tegen de angst van het nabij-zijn. En dan vanuit die bron verder gaan en verder reiken. En als een moeder worden, die liefde geeft en voedt.

(wordt vervolgd)



Liefde – I

Beschouwing Posted on Wed, October 24, 2018 17:24:57

Veel liefdelozer als in dat verhaal over de verwoesting van
Sodom en Gomorra, waar ik in mijn vorige post over schreef, kan het haast niet.
Ik ben de laatste tijd bezig met het thema ‘liefde’. Ik schreef over rabbijn
Sacks, die mij nieuwe ogen gaf om het verhaal te lezen. Rabbijn Sacks is een
antwoord op mijn diepgelegen verlangen naar een geestelijke vader. Verlangen
dat voortkomt uit een pijnlijk en beschadigde vaderrelatie, en dat daarom ook ambivalent is. Een pijn waar ik
het niet lang bij uithouden kan en dus ook niet veel over vertel. Meer dan eens zijn mijn ogen de laatste jaren
opengegaan voor de relationele blauwdruk die in de ouder-kind relatie in je
gelegd wordt en hoe ver dat door gaat in de relaties die je aangaat. Dat maakt
me gevoelig voor de meest kleine, alledaagse indrukken van vader-kind of moeder-kind relatie. Het zet me ook stil bij de worstelende zoektocht naar wat liefde is en de
weg die liefde op wil gaan. In die zoektocht kom ik veel moois tegen, dat me
even oplicht door een inval van buiten mijn eigen denken, horen en weten. Dan
is het, zoals C.S. Lewis zegt: “Het
licht zelf kunnen we niet zien, maar het is dankzij het licht dat we de dingen
zien”
(De vier liefdes, 126).

Neem nou de Jezuïeten priester Anthony de Mello. Hij spreekt
over ‘liefde is geen ruilhandel’. In mijn blauwdruk ben ik dat wel vaak gaan
denken. We moeten succes hebben, we moeten goedkeuring krijgen, we moeten
gewaardeerd worden, er móet van ons gehouden worden. Als ik dit doe, dan zul je
me vast wel aardig vinden. De bange gevoelens dat een ander zomaar op een dag
niet meer van je houden zal. Ik ben er maar druk mee en ik haal er soms grote
capriolen voor uit. De Mello zegt hier kort en krachtig over:

“Ik zal je zeggen
wat je moet. Er moet maar één ding, er is maar één emotionele behoefte, en dat
is dat je liefhebt. Dat je liefhebt.
Een andere behoefte is er niet”.

Maar liefhébben,
dat is evengoed niet eenvoudig en gaat in tegen zoveel dat ik geleerd heb in het leven. Het is alle dingen laten, alles laten rusten,
en dan vanuit de rust: zien. Liefde is niet blind, nee, liefde ziet. Het is alle beelden en alle verwachtingen die ik van een
ander heb, loslaten. Het is – tot op zekere hoogte – mijn zelf loslaten. Het is een risico nemen, het is
pijn en lijden ondergaan en daar je hart voor open zetten. Geen zelfbehoud, maar zelfverlies. Zoiets als gekruisigd worden. Maar het is ook
opstaan, in een nieuw bestaan. Of het is het oude bestaan met nieuwe ogen leren
zien.

(wordt vervolgd)



Moeilijke verhalen in een nieuw licht

Beschouwing Posted on Sat, May 19, 2018 12:41:06

De bijbel, vooral het oude testament, bevat veel verhalen
die zwaar op mijn maag liggen en waar ik altijd vragen bij heb. Toch gaan die
verhalen mijn hele leven met mij mee. Wat je als kind te horen krijgt, of
meemaakt, is soms voldoende om de rest van je leven op te kauwen. Soms hoor of
lees ik een uitleg bij zo’n bijbelverhaal die me ‘oplicht’, een uitleg die het
minder zwaar maakt of nieuwe perspectieven geeft op God. Dat gebeurde afgelopen
week, toen ik in het boek ‘Een gebroken wereld heel maken’ van Jonathan Sacks
(emeritus opperrabbijn van Groot-Brittannië) aan het lezen was. Dat geeft dan
zoveel vreugde, dat ik het graag deel en doorgeef.

God verscheen aan Abraham door drie mannen die bij hem op
bezoek kwamen. Het verhaal staat in Genesis 18. De mannen zeggen Abraham toe
dat Sara een zoon zal krijgen. Na die boodschap trekken ze verder, maar God
vraagt zich hardop af of hij voor Abraham geheim zal houden wat zijn plannen
zijn. Omdat God grote plannen heeft met Abraham, vertelt God hem dat de
inwoners van Sodom en Gomorra wellicht vernietiging over zich hebben afgeroepen
door hun onmenselijke daden (21).

De zachte en liefdevolle boodschap van God, de belofte van nieuw
leven, wordt direct opgevolgd door het voornemen om Sodom en Gomorra – mensen –
te vernietigen. Hoe krijg je die twee
verhalen in hetzelfde Godsbeeld bij elkaar?

Het nieuwe perspectief dat Sacks mij geeft bestaat uit twee
elementen:

(1) God wil dat Abraham reageert;

(2) God leert Abraham wat het
betekent om vader te zijn.

Dit tweede element boeit me mateloos. Het verklaart direct
waarom het gekoppeld is aan de eerste boodschap, de belofte van vaderschap. En eigenlijk staat dat ook al in de tekst, vers 17-19, als reden die God zelf geeft: ‘Want Ik heb hem uitgekozen, hij moet zijn zonen en zijn verdere nakomelingen voorhouden de weg te volgen die Ik wijs, door gerechtigheid te doen en recht.’

Het jodendom kent twee kernmomenten in de Tora: de schepping
en de Exodus. God heeft de mens menselijk gemaakt, Hij wil dat we mensen zijn.
Mens-zijn betekent dat wij nooit de dingen kunnen zien vanuit zijn perspectief.
Dat laat ons de vraag stellen: waarom lijden mensen? Waarom is er kwaad? En
sterker nog: waarom treft het kwaad de rechtvaardigen? Mens-zijn betekent dat
we kwetsbaar zijn, ons kunnen laten raken, dat we zwak zijn, gewond kunnen
raken en de mist in kunnen gaan. God vraagt niet van ons om bovenmenselijk te
zijn. Hij vraagt van ons om te erkennen als we de mist in zijn gegaan en
daarvan te leren, om te vergeven, om te genezen en herstellen. God vraagt ons
om te oefenen in ‘mens zijn zoals God het bedoeld heeft’, in medemenselijkheid
en barmhartig-zijn.

Met dit vreemde gesprek tussen Abraham en God, wil God leren
dat zijn volk het kwaad en het onrecht van de wereld niet zomaar moet
accepteren als de wil van God. Dat is ‘gehoorzamen-zonder-vragen’, dat is
ongezond ouderschap. Dit verhaal biedt een tegenverhaal temidden van culturen
waarin goden willekeurig hun wil uitvoeren en waarin mensen willoos en zonder
genade getroffen worden. God wil dat Abraham hem bevraagt, de bestaande orde
der dingen test. Kind zijn betekent in het jodendom leren hoe je vragen moet
stellen. Het gaat niet om het gehoorzamen-zonder-vragen, zonder opstand of
verzet. Zo leert God Abraham wat het betekent om een kind te leren hoe het moet
groeien. Abraham is door God uitgekozen om vader te worden, van een groot volk.
Vader – of moeder zijn – ‘betekent nieuw leven te wekken door een daad van
liefde, ervoor te zorgen en het te beschermen zolang het jong is, en dan zich
er langzaam van terug te trekken zodat het kan leren lopen, spreken en
verantwoordelijkheid op zich nemen’ (Sacks). Abraham neemt de verantwoordelijkheid
op zich, hij spreekt, hij bidt voor de rechtvaardigen van Sodom en Gomorra. Het
heilige en het goede doen, is zowel je plicht tegenover God en je medemens
vervullen. Die twee moeten we niet uit elkaar halen. Het verhaal zou nog een
stapje verder kunnen gaan, door niet alleen het gebed voor de rechtvaardigen,
maar ook voor de onrechtvaardigen omdat dat ook mensen zijn, net als Abraham.
Maar goed, dat staat er niet.

We spreken in metaforen over God. Het beeld van God als
vader is de steeds terugkerende metafoor in de Bijbel. In het Eerste Testament
is dat: vader van het volk, van de gemeenschap (Ex. 4:22). In het christelijk
geloof is die relatie m.i. meer individueel komen te liggen, maar de vraag is
of het niet meer in de lijn van de bijbel is om God in de eerste plaats als
Vader van de gemeenschap te zien. Als we God proberen te begrijpen, zullen we
moeten begrijpen wat het betekent om vader of moeder te zijn. Het betekent dat
we in de relatie tot God onze verantwoordelijkheid nemen over onszelf en onze
medemens, over de aarde waar wij aan toevertrouwd zijn. Dat we niet met onze
blik alleen maar op het heilige gericht zijn, ons genoegzaam terugtrekken in de
kerk of onze blik op de hemel richten. Want dan worden we gevoelloos voor de
aarde. Onze verantwoordelijkheid nemen in relatie tot God betekent zelfs dat we ons niet achter Hem of zijn door ons vermoedde wil verschuilen.

Het betekent dat we niet alles zomaar aanvaarden omdat het is zoals het
is, maar dat we testen, bevragen, ook wat begrepen wordt als ‘Gods plan’. Ja,
zelfs dat we opstandig zijn en verzet plegen. Omdat dit verhaal laat zien dat
dat mag, dat God dat wil, dat dat de reden is waarom hij ons mensen heeft
gemaakt en sterker nog: omdat we daarin onze medemenselijkheid oefenen. Als we
het niet doen, hebben we niet begrepen waarom we hier op aarde zijn en waartoe
wij geroepen zijn.

Zo… en dat roept weer veel nieuwe vragen op! Dan helpt misschien Sacks’ mooiste zin tot nu toe:

“Volkomen waarheid is in de hemel: op aarde leven we te midden van de afspiegelingen en brekingen van haar licht”.



De deur openzetten

Beschouwing Posted on Sat, December 30, 2017 17:24:10

De kerstvakantie is voor mij bij uitstek de tijd voor ‘met een boek op de bank’. Ik was er speciaal voor naar de boekwinkel gegaan en daar trof de titel van een boek van Estelle Frankel mij: ‘De wijsheid van het niet weten’. Een boek voor iedereen die ermee worstelt om vriendschap te sluiten met het onbekende en het verlangen koestert het leven te nemen zoals het komt, las ik op de achterflap. Frankel is de dochter van ouders die Auschwitz overleefd hebben. Haar joodse achtergrond en grote kennis van de joodse mystiek, geeft mij nieuw zicht op oude woorden. Bijvoorbeeld wat ze schrijft over nieuwsgierigheid, Pesach en ‘het manna in de woestijn’. Zo aan het eind van 2017 geeft het mij veel te overdenken over loslaten en vooruit kijken.

Als Joden de bevrijding uit de slavernij van Egypte vieren, het Pesachfeest, worden er bij de Seidermaaltijd traditiegetrouw vier vragen gesteld. Die vier vragen beginnen met: ‘Mah nishtana’. Het beste kan dat vertaald worden als: ‘Wat is er anders?’ of ‘Wat verandert er?’

Deze vraag maakt je bewust van het moment. Niet elk moment is hetzelfde, maar steeds is alles verwikkeld in een proces van verandering. We nemen afscheid van 2017 en gaan een nieuw jaar in. Dat kun je heel onbewust doen. Je eet een paar oliebollen totdat je geen oliebol meer zien kunt, je knalt wat vuurwerk in de lucht, je heft een glas champagne en je zegt: ‘gelukkig nieuwjaar!’ Want laten we eerlijk zijn, wat verandert er nu werkelijk?

De vragen die bij de Seidermaaltijd gesteld worden doorbreken het vanzelfsprekende. Het schudt wakker: wat is er anders? Bewust je aandacht vestigen op wat er anders is, hoort bij dit feest van vrijheid. Het is een uitnodiging om los te laten wat je vasthoudt, in gevangenschap of slavernij. Ieder heeft zo zijn eigen plek van beperking en verkramping. Soms is het nodig om de deur even open te zetten in je leven. Tijdens de Seidermaaltijd wordt dit twee keer daadwerkelijk gedaan, aan het begin en aan het einde van de avond. Aan het begin wordt de deur geopend om uit te drukken dat iedereen welkom is die een plek nodig heeft. Het vreemde en onbekende mag binnen komen als een gast die iets van waarde komt brengen. Aan het einde van de maaltijd wordt de deur weer opengezet, dit keer om de profeet Elia uit te nodigen. Hij zal vóór de komst van de Messias uitgaan, en zo is dit ritueel een uitdrukking van de hoop en het verlangen waarmee de toekomst ingekeken wordt.

Op de drempel van de tijd mogen we de deur openzetten voor het nieuwe en toekomstige wat gaat komen. Zo waait het door ons leven en breekt de tijd ons voor een moment open.

Die openheid gaat niet zonder ‘mah nishtana’, niet zonder de vragen en niet zonder de nieuwsgierige openheid van het kind. Het is daarom ook het kind dat de vragen stelt bij de Seidermaaltijd. Nieuwsgierigheid is het verlangen, het begeren naar het nieuwe. Zoals een kind dat doet, er valt een hele wereld te ontdekken! Als we door het leven geraakt zijn, geleerd hebben dat die wereld niet alleen een veilige plek is, kan dat lastig zijn. Dan zijn we het kind in onszelf kwijtgeraakt en is het een klus om ‘weer te worden als een kind’. Zo is het voor mij. Ik ben een gewoontedier voor wie veiligheid en voorspelbaarheid twee woorden voor hetzelfde zijn, die haar veiligheid zoekt in alles te laten gaan zoals het altijd ging. Dan weet ik wat ik heb en wat ik kan verwachten. Alsof ik zo wat komen gaat kan bezweren. Het geeft me de illusie van controle, dat ik het allemaal wel kan regelen en organiseren. Ik stel me zo voor dat de Israëlieten met hetzelfde worstelden toen ze in de woestijn hevig terug verlangden naar Egypte. Liever de voorspelbaarheid van de onderdrukking, dan je te leren overgeven aan de openheid en het onvoorspelbare van de vrijheid. Daar in de woestijn leert het volk te leven van het manna, dat iedere dag uit de hemel gegeven wordt. Ze hebben geen idee wat het eigenlijk is dat op de aarde hen toevalt. ‘Mah hu?’ vragen ze: ‘Wat is het?’ Het blijft een vraag die ze niet kunnen beantwoorden.

Ze hoeven er niets voor te doen. Ze kunnen het niet bewaren, niet vasthouden. Maar er is de belofte, elke dag valt het hen toe uit Gods hand. Het manna leert hen te vertrouwen. Als we de deur open zetten voor de vreemdeling, voor het vreemde en het onverwachte, dan oefenen we onszelf in vertrouwen. Als we de deur openzetten voor de toekomst, voor dat wat komen gaat dan leren we vertrouwen op datgene wat ons toevalt.

Wat hier mooi bij aansluit, is een tekst van Hans Bouma. Het is mijn ritueel aan het begin van het jaar om deze tekst te lezen. Hij heeft het geschreven bij 1 januari in het boekje ‘Dus ik besta’ en het geeft zo mooi aan, wat dat manna voor ons kan zijn:

‘Zoals de regen neerdaalt in de bomen / zoals de wind wie weet waarheen hij gaat / zo zult Gij uw beminden overkomen’, schrijft Huub Oosterhuis. Je kunt doen wat je wilt, maar God – je praat, preekt, discussieert of schrijft Hem niet naar je toe. Wat je verder ook allemaal kunt regelen en organiseren, Hém niet. Zoals trouwens niets van wat je leven verrijkt en verdiept in de sfeer van regelen en organiseren ligt. God – Hij overkomt je, zoals ook vriendschap je overkomt, of liefde. Hij is altijd een verrassing, een traktatie. Ineens, totaal onverwacht, vult Hij het landschap van je ziel, doortrekt Hij alle geledingen van je bestaan. God ervaren, met alle feestelijkheid van dien – zijn warmte, zijn adem voelen, zijn hand op je hoofd, zijn aandacht als grond onder je voeten: het is een kwestie van ontvankelijkheid. Openstaan, zielsdiep openstaan voor wat alles te boven gaat. Blokkades opheffen. Je vrij maken, je uitstrekken, wijdvertakt, als een boom. Lied van verlangen zijn. Zoals God lied van verlangen is. Het zal een treffen, een omhelzing zijn’.



Binnenlanden

Beschouwing Posted on Sat, May 06, 2017 21:25:56

Twee jaar
geleden werd ik geconfronteerd met een cyste in mijn schildklier wat vervolgens
leidde tot een stembandverlamming. In juli 2015 schreef ik daar over in mijn
eerste blog ‘Adem en Stem’. Ik schreef daar dat je stem de deur is tussen je
binnen- en buitenwereld. Langs die deur passeert wat je wilt delen, het contact
dat/de verbinding die je maken wilt en de emoties die in je huizen. Die stem
als deur gebruiken ging en gaat nog steeds niet vanzelf, maar er is veel
gebeurd de afgelopen twee jaar.

Met mijn
stembandverlamming werd alles even stilgezet. Alsof mijn lichaam mijn aandacht
volledig wilde opeisen. Niet langer met al mijn aandacht op de buitenwereld
gericht zijn, maar naar binnen. Een binnenwereld die ik een aantal jaren
daarvoor resoluut afgesloten had. Werken is het beste medicijn, zei ik altijd.
Nog steeds is dat een beetje waar, maar niet als je alles doet om maar geen
verbinding te maken met jezelf, als het een vlucht wordt om te vergeten.
Terwijl mijn stemband werd stilgezet, kwam binnenin mij langzaam van alles in
beweging. Dat was pijnlijk en verwarrend. Maar met een PTSS diagnose viel er
ook veel op zijn plek en wist ik dat ik de weg een stukje terug moest gaan.
Terug in de tijd om vast te pakken wat ik verloren heb. Delen van mezelf weer
oppakken, met beide handen ze omvatten omdat ze teer en kostbaar zijn en om veel
liefde vragen. Mijn hoofd heeft goed geleerd om te werken, zo hield ik mijn
hoofd – en eigenlijk mijn hele bestaan – boven water. Mijn hoofd weet hoe het
controle moet houden, om me af te leiden van de rest van mijn lichaam, van wat
ik voel omdat trauma ervoor zorgt dat je bang bent van wat je voelt. Mijn hoofd
heeft goed geleerd om houvast te zoeken in complete chaos van de fragmentatie
die onherroepelijk bij trauma hoort en je uiteen laat vallen (‘dis-sociatie’).
Het zijn binnenlanden geworden, ‘alsof je in stukken leeft’. En sommige van die
landen had ik verlaten. Ik woonde in mijn hoofd, om maar niet in die
binnenlanden te hoeven wonen. En als je er niet in woont, kun je jezelf doen
geloven dat ze niet bestaan. Zulke binnenlanden vragen om veel zachtheid,
geduld, veiligheid en vertrouwen. In de eerste plaats van mezelf. Soms kan ik
er nog niet zo lang verblijven, er is zo veel te voelen. Dan is alleen het hek
openzetten al voldoende. Toch is helen er weer gaan wonen, de binnenlanden
verbinden met elkaar en met jezelf, en waar het kan met anderen want trauma
vervreemd en maakt verdomd eenzaam, het snijdt je af van het leven.

Het is een
weg die me leert het leven niet mooier te maken, niet te ontkennen, maar ten
volle te aanvaarden zoals het is. Dat is: op aarde zijn en vertrouwen op
verbinding, dat de aarde een goede plek is om te zijn. Ademen tot in je diepste
binnenlanden. Het leven toelaten.

And with these words I can see

Clear through the clouds that covered me

Just give it time then speak my name

Now we can hear ourselves again

– Pink Floyd, Wearing
the inside out –



« PreviousNext »