Als kind heb ik een lied leren zingen uit het Liedboek van de Kerken. Een gezang geschreven door Jan Wit:
“Aan U behoort o Heer der Heren
De aarde met haar wel en wee
De steile bergen, koele meren,
Het vaste land, de onzekere zee.
Van U getuigen dag en nacht.
Gij hebt ze heerlijk voortgebracht”
Door het zingen van de woorden, kon ik het bewustzijn verinnerlijken dat wij als mens niet de eigenaar van dingen zijn. We bezitten van alles, maar we zijn geen eigenaar. Niet van land, niet van Tesla’s, niet van de ruimte, niet van het (digitale) universum, niet van de mineralen en edelstenen diep in de grond.
Afgelopen week las ik het boek ‘Niet in Gods naam – een pleidooi tegen religieus extremisme en religieus geweld’ van Jonathan Sacks uit. Via de London School of Jewish Studies volg ik een cursus waarin we met elkaar een aantal boeken van Sacks lezen en bespreken. Terwijl ik in het laatste hoofdstuk bezig was, kon ik alleen maar een diep gemis en verlangen voelen dat Sacks nog in leven was. Zijn inzet voor interreligieuze dialoog, voor verbondenheid en vrede – wat had hij van betekenis kunnen zijn voor het mondiale gesprek tussen wereldleiders!
In het laatste hoofdstuk vergelijkt Sacks Kain met Abel. Kain, wat etymologisch in het Hebreeuws verwant is aan het werkwoord ‘kaniti’, wat betekent: verwerven. Het staat voor de mens die gericht is op het verwerven van bezit. De mens die offert in de verwachting dat hij er beter van wordt, er méér voor terug krijgt, gericht op eigen bezit en behouden van eigen macht. Kain staat voor het idee dat wat de mens bezit hem macht geeft. En wat van mij is, kan in ieder geval niet van jou zijn.
Daar tegenover staat zijn broer: Abel. In het Hebreeuws: Hevel. Het woord ‘hevel’ komen we vooral tegen in het Bijbelboek Prediker, waar het gaat over ‘lucht en ledigheid’. Het staat voor de mens die weet dat hij niet meer is dan de adem die God hem geeft. Hij is ziel, adem, die tijdelijk op aarde verblijft, zorg draagt voor de aarde, maar beseft dat niets van wat er is van hem is. Die offert om aan God terug te geven wat van God is. Het is het besef dat Jan Wit uitgedrukt heeft in zijn lied: Aan U behoort o Heer der Heren, de aarde met haar wel en wee. Niet aan ons.
Kain wil bezitten wat zijn broer lijkt te bezitten. Kain slaat zijn broer Abel dood.
De wil tot en het verkrijgen van bezit, van macht, gaat bijna nooit zonder geweld. Geweld tussen mensen, geweld aangericht aan de natuur.
Trump, Musk, Poetin – ze representeren jou en mij natuurlijk niet. Maar toch : als wíj zelf ook niets doen aan onze mateloze, onze nodeloze begeerte, zal het evengoed gewelddadiger worden in de wereld. Dan blijven wereldleiders op zoek naar meer land, meer bezit, meer nikkel voor jouw nieuwste mobiele telefoon….
Laten we als gelovigen, als geloofsgemeenschappen, oude verhalen vertellen en oude liederen zingen in de donkere nacht die over de wereld lijkt te vallen. Als het zo donker dreigt te worden dat we het gezicht van onze broeder, onze vriend, onze naaste niet meer herkennen. Vertellen en zingen, om onszelf en anderen te herinneren aan de absolute waarden die de abrahamitische tradities in zich dragen, waar Sacks over schrijft:
“de waarden van de heiligheid van het – elk – leven, de waardigheid van het individu, de dubbele imperatief van rechtvaardigheid en compassie, de morele verantwoordelijkheid van de rijke voor de arme, de geboden om te houden de naaste en de vreemdeling, de volharding in vredige manieren om conflicten op te lossen en met respect te luisteren naar de andere kant van een verhaal, de vergeving van de verwondingen uit het verleden en in plaats daarvan de gerichtheid op een toekomst waarin de kinderen van de wereld, van alle kleuren, geloven en rassen, kunnen samenleven in genade en vrede.” (Niet in Gods naam, 302-303)
Hij eindigt zijn boek met een oproep die vandaag niet luid genoeg kan klinken:
“Vandaag roept God ons – jood, christen en moslim – op om haat en haatprediking los te laten en eindelijk als broers en zussen te leven. Om trouw te zijn aan ons geloof en een zegen te zijn voor anderen, ongeacht hun geloof, en om Gods naam te eren door zijn evenbeeld te eren: de mensheid” (307).
Amen