Eigen traditie getrouw begin ik de eerste ochtend van het nieuwe jaar met het luisteren naar Haydn’s Schöpfung. In de eerste aria zingt het koor zo mooi en krachtig:
‘Und eine neue welt, entspringt auf Gottes Wort!’
Een nieuw begin – dat is er alleen omdat het ons gegeven wordt. Door de Eeuwige. Met deze krachtige woorden op de achtergrond lees ik – ook eigen traditiegetrouw – de aantekeningen van Hans Bouma bij 1 januari in het boekje ‘Dus ik besta’. Ik laat zijn woorden tot me komen, waar hij beschrijft hoe God een God is die nabijheid zoekt. Hoe die nabijheid niet te regelen en organiseren valt, maar je overkomt. Dat God een God is die verlangt, naar de mens, naar jou, naar mij. Ons wil tooien in genegenheid, ons wil voltooiten. Die je onthult in je ware gedaante en je tot je bestemming brengt. Liefde, een en al liefde, die wil dat wij zijn. We kunnen die nabijheid van God niet regelen, niet organiseren. Het is een kwestie van ontvankelijkheid. Openstaan. Blokkades opheffen, je vrijmaken. Om te ontvangen en dan te ervaren hoe de Eeuwige je uit de aarde naar het licht tilt en Zijn aandacht als grond onder je voeten is. Stuk voor stuk prachtige, tedere woorden waarmee Hans Bouma dit beschrijft.
Aan het begin van wat komen gaat, wat verborgen in de tijd voor ons ligt en wat dat wat was in de tijd zal doen verdwijnen, laat ik deze woorden over me komen in tekst en muziek. Ik lees ze als een keus die ik mezelf voor ogen houdt. Het is de keus om met mijn handen open te leven. Om vrijuit te ontvangen. Om mijn verontwaardiging, mijn boosheid, mijn verdriet over tekort om te zetten in dankbaarheid. Om de blik die op mezelf is gericht, te verleggen naar de wereld die om me heen is. De stevige wind te voelen, het licht te zien, een medemens gewaar te worden in de blik van de ogen, een hand uit te reiken, een uitgereikte hand te durven beetpakken. Dat is leven met open handen. En bij elk nieuw begin mogen we onszelf uitnodigen om te kiezen om zó te leven, zonder vrees: met open handen. Om niet te twijfelen dat de Eeuwige, de grond van ons bestaan, goed is, leven wil, óns leven wil. Dat we ons mogen laten voeden, met Zijn verlangen om ons nabij te zijn. En dat we in dat vertrouwen, ook nabij ons zelf mogen komen. Onszelf mogen ontvangen. Het donker én het licht.
Haydn laat zingen dat op die eerste scheppingsdag alle donkerte, alle zwarte duisternis verdwijnt door de heilige stralen van Gods licht. Het koor antwoordt dat wanhoop, woede en terreur in hetzelfde licht verdwijnt. Op nieuwjaarsmorgen is het als de eerste dag: het licht is anders. We mogen ons er aan herinneren dat God élke dag een nieuw begin geeft. Een nieuw begin waarin dat wat was, mag verdwijnen. Daar waar we ‘nee’ geleefd hebben, we nu ‘ja’ mogen zeggen:
‘Ja, jij mijn leven! Ja, jij nieuwe dag! Ja, jij aarde! Ja, jij hemel! Ja, jij mijn lijf! Ja, jij mijn ziel! Ja, jij, Inge! Ja, jij mijn naaste! Ja, jij Eeuwige die ons leven wil, ons liefheeft en ons draagt!’
En, als ik het even vergeet, als ik even toegeef aan mijn bange of boze hart, als ik mijn handen weer eens vouw tot een vuist, wil jij ze dan openen? En als ik ‘nee’ zeg, wil jij me dan herinneren aan het ‘ja’ van de eerste dag? Laten we zo een ‘ja jij’ zijn voor elkaar!

Wat mooi geschreven Inge. Oudjaar en Nieuwjaar. Ik heb ze met ontroering gelezen.
Inge wat een krachtige tekst, vooral de laatste 2 alinea’s. Als iedereen een beetje meer “”ja jij” zijn voor elkaar!” zou hebben, dan wordt het een stuk mooier om ons heen.
Wat prachtig Inge! Dat we zo het nieuwe jaar in mogen gaan. Dank je wel!
Wat een prachtig vervolg op je gebalde vuisten van oudejaarsdag.
Eigenlijk laat jij ons zien dat de bange voorgevoelens en de angstige dwanggedachten op oudejaarsavond gedoopt mogen worden, begraven dus en in het nieuwe jaar opstaan met nieuw vertrouwen dat we gedragen worden. Een gezegend Nieuw jaar..!