Wat heb ik me op de hals gehaald om te gaan schrijven over duisternis en het kwaad?! Dat vroeg ik me afgelopen week wel een beetje af. Wat kunnen en mogen kleine mensen zeggen over dingen waar we vaak zo weerloos tegenover staan? Met grote verbazing luister ik dan ook vaak naar het onopgeefbare geloof in de kracht van Gods licht dat zoveel joodse mensen uitdrukken als ze spreken over het kwaad. Dat geloof trekt mij aan, omdat zij met alle vervolging door de eeuwen heen recht van spreken hebben over het kwaad en de duisternis. Zo was ik ook deze week weer geraakt door een kort filmpje dat ik afgelopen woensdag, Holocaust Remembrance Day, luisterde. Het was een filmpje van rabbijn Mirvis (bekijk het hier). Hij is sinds 2013 Jonathan Sacks opgevolgd als opperrabbijn van Groot Brittannië. In het filmpje verschijnen twee statements in beeld en aan de hand van die statements wil ik in dit blog iets schrijven over het begin.

‘Darkness can only endure where we fail to shine a light’

Genesis 1 vertelt dat God de hemel en de aarde maakte. De aarde was een woeste, doodse vloed waar duisternis over heen lag. Zo begint het: de duisternis IS er. Niet als ‘iets’, een ‘ding’ of een ‘wezen’, maar als een situatie die is puur omdat er iets anders ontbreekt, namelijk licht. Duisternis is dus eerder niets, dan iets. Dat licht komt als Gods Geest over de vloed komt. Als dat gebeurt, dan moet er licht komen en er was licht. God zegent dat licht. Er staat dat God zegt dat het licht goed was. Over de duisternis wordt niets gezegd. Waar op alle opeenvolgende dagen God zijn zegen pas aan het eind uitspreekt over de scheiding, doet God dat hier niet. Het verslag van deze eerste dag is anders. De zegen wordt al aan het begin uitgesproken en alleen over datgene wat God brengt in de situatie, namelijk het licht. Er vindt hier alleen scheiding plaats doordat God iets in de situatie brengt. De duisternis kan niet langer voortduren nu Gods Geest, Gods licht, er is.

 ‘The human soul is the candle of God’

Als God dan het hele decor heeft gemaakt, dan is er plaats voor de mens. Alles is goed – dat kan ook niet anders omdat God de wereld creëerde om goed te doen. Dat is het doel van de schepping, wat betekent dat alles die richting uit dient te gaan. En als de mens er dan is, dan is het zeer goed. Joodse commentaren hebben geprobeerd antwoord te geven op de vraag waarom de komst van de mens ‘zeer goed’ is. Volgens de commentaren in de Talmoed heeft dit te maken met de twee neigingen die God in de mens heeft gelegd: de neiging tot het doen van het goede (yetzer ha’tov) en de neiging tot het doen van het kwade (yetzer ha’ra). In de christelijke traditie die aanschuurt tegen mijn opvoeding is van die eerste neiging veel verloren gaan. Wat overbleef is dat de mens geneigd is tot alle kwaad en dat er niets is dat je kunt doen om jezelf te verlossen van dat kwaad. Je verlossing is enkel in de handen van God. Nu noem ik dat denken met een oud woord: godslastering. Het lastert de bedoeling, de opzet van God. Het is júist Gods bedoeling dat we wél wat doen! God heeft ons ‘aan het werk gezet’. En daarmee verkies ik het joodse mens(en dus ook Gods-)beeld bóven het mens/Godsbeeld van deze christelijke traditie.

De twee neigingen die de mens in zich draagt, scheidt de mens van de dieren én de engelen. Deze twee neigingen zijn de voorwaarden voor de vrijheid van de mens en daarmee tegelijkertijd zijn verantwoordelijkheid. Het is de keuze tussen die neigingen wat de mens menselijke waardigheid geeft. Of misschien is het beter te zeggen: goddelijke waardigheid. Dieren en engelen hebben geen vrije keus en daarmee ook geen verantwoordelijkheid. Dieren niet omdat ze alleen maar kunnen neigen naar hun natuurlijke, instinctieve, aardse drijfveren. Engelen niet omdat ze alleen maar kunnen neigen naar het gehoorzamen en dienen van God, de hemelse drijfveren. Maar de mens kent de neiging naar de aarde én naar de hemel. En juist door het onderscheid tussen deze neigingen, is er vrijheid én verlossing mogelijk. Hier ligt een groot verschil in de joodse en christelijke opvatting over wat verlossing is, maar dat bewaar ik voor een volgende keer.

God maakt menselijk leven mogelijk door de sfeer van de aarde en de sfeer van de hemel bij elkaar te brengen. Het stoffelijke, sterfelijke lichaam wordt levend als de onstoffelijke, onsterfelijke ziel er in komt. Die ziel, dat is het licht van God. Gericht op het doen van het goede, zoals de hele schepping zich richt op het goede. En daarom de vraag: waar ben jij in de duisternis? Kom je het licht brengen? Welke neiging in jezelf moedig je aan? Is dat de neiging om het kwade te overwinnen door de  kracht van het goede erin vrij te maken?

Op de eerste scheppingsdag verzet God zich tegen de sfeer van de duisternis door een daad te stellen. Op de zesde dag roept God de mens op om hetzelfde te doen. Kiezen voor de daden die het goede in de schepping aanmoedigen zodat de duisternis – van onverschilligheid, wegkijken, uitsluiting, vervolging, geweld, moord – niet langer kan voortduren. Of, zoals rabbi Mirvis het zei:

‘We are the guardians of the fragile flame of our humanity’

Misschien wel een beetje zoals God de mens in de tuin, de plaats van licht die God in de duisternis gemaakt had, bracht om daar over te waken (Gen. 2:15). De duisternis is er. Wat volgt is dat wij een taak hebben. Het werkelijk religieuze mysterie is volgens Jonathan Sacks niet dat wij in God geloven. Jonathan Sacks helpt me om de eerste alinea van dit blog waar ik schrijf dat ‘Joden onopgeefbaar geloven in Gods licht’ te herzien. Nee, het mysterie is: God gelooft in ons! En dat blijven Joden geloven, door alle ervaringen heen. Misschien wel omdat alleen de herinnering aan onze oorsprong de weg is van duisternis naar licht, zoals Jonathan Sacks zegt. Wij hebben een Godgegeven taak midden in de duisternis die nog steeds zo vaak om ons heen is, om net als God, zijn Geest de ruimte er over te geven. Het is daarom dat op een van de dagen na de zevende, God de mens tevoorschijn roept en een beroep doet op de verantwoordelijkheid die Hij in de mens gelegd heeft: ‘Waar ben je?’ Of in mijn woorden: waar is je licht?

(wordt vervolgd)