De meeste deuren draaien naar binnen open. Je staat voor een voordeur, belt aan en de deur opent zich voor je zodat je naar binnen kunt stappen. Voor mijn werk sta ik nu dagelijks voor deuren. Ik wacht en de deur gaat open. We staan allebei aan één kant van de deur. De één is de gast, de ander de gastheer. De één opent, de ander komt tegemoet. De één ontvangt, de ander laat zich ontvangen. En dan is er ontmoeting, het samen-zijn waarin de rollen kunnen wisselen: de gast wordt gastheer, de gastheer wordt gast.

Binnengelaten worden, achter de voordeur, in het leven van de ander. De zorgen zien, de dagelijkse gevechten tegen verlies van onafhankelijkheid en zelfregie, de moeite van het aanvaarden van beperkingen, de gevoelens van onzekerheid en zelfverlies. Ik ben degene die binnengelaten wordt en de eerste paar keren voelde dat wat ongemakkelijk en dankbaar tegelijkertijd. Durf ik mij te laten ontvangen? In mijn vorige blog stelde ik de vraag of het niet spannender is om thuis te komen bij de ander. In het huis van een ander, ruiken de dingen anders. Er staan andere meubels, ik kom andere rommel tegen, ik zie hoe schoon of minder schoon iemand leeft. Ik krijg andere dingen te eten en te drinken. Ik voel de meningen en oordelen die ik bij me draag. Niet voor niets kwam Jona niet verder dan één dagreis de stad Nineve in: het is nog helemaal niet zo makkelijk om je te laten ontvangen, en vooral niet als de ander zo anders is dan jij.

Ik mijmerde de afgelopen tijd over de deur die opent. Ik dacht aan de bekende woorden van Jezus: ‘Zie, ik sta aan de deur en ik klop’. Dit gaat niet alleen over de vraag of je Jezus binnenlaat in je leven. Het gaat om de vraag of je samen kunt zijn in een ruimte waar dan weer jijzelf gast bent en dan weer de ander, waar rollen voortdurend veranderen in geven en ontvangen en waar de sporen van het dagelijks (over)leven niet uit te wissen zijn. Het gaat over nabij-zijn, over ‘zijn met’ de ander temidden van de dagelijkse rommel, de sigarettenpeuken, de lege wijnflessen, de verslavingen en vlekken, alles wat misging en alles wat misdaan is.

Volgens de anglicaanse theoloog Samuel Wells is ‘zijn met’ ten diepste een teleologische claim over de diepste bedoeling en het diepste wezen van God. Hij schrijft daarover in zijn boek Een Nazaret-manifest – Met God zijn. De theologische focus ligt vaak op de laatste drie jaar van Jezus leven op aarde, op alles wat Hij deed vóór de mens die genade nodig heeft. Maar daar gaat een veel langere periode van Jezus’ leven aan vooraf waarin Hij maar eenvoudig in Nazaret leeft en mét de mensen is. Zo ziet genade er uit: God die ons zijn aanwezigheid schenkt, zijn aandacht en samen-zijn en we hoeven er niet eerst voor op te ruimen of schoon te maken. Ik las het boek net als De Tweede Berg van David Brooks, in de tussenfase van mijn vertrouwde onderwijswereld achter me laten en wachten tot het nieuwe zich zou ontvouwen. En juist dit boek gaat over ‘zijn met’ als hart van de theologie. Het grootste probleem van de mensheid is volgens Wells niet de sterfelijkheid, maar het isolement. In mijn eigen vertaling van zijn gedachte: het gaat God niet om de verlossing van onze sterfelijkheid, maar om de verlossing van ons isolement. God is steeds weer gericht op het mét de mensen zijn. Mét de ander zijn, in plaats van vóór de ander zijn, is waar het evangelie gestalte krijgt. Dat vraagt om aanwezigheid (ontvankelijkheid) én om aandacht. Hij schrijft:

“Aandacht weet dat het lijden erbij hoort, en weet dat je de ander niet volkomen kunt begrijpen zonder geraakt te worden door de complexiteit van de ander, of zijn anders-zijn, of zijn imperfecties of zijn verlies, of alle vier die dingen”.

Samuel Wells, Een Nazaret-manifest, 157

Wat is daar voor nodig? Afzien van aandacht voor jezelf en zo gevormd worden dat je de werkelijkheid van andere wezens in hun eigenheid kunt verdragen. Dat is nu net waar het Jona aan ontbrak (hij kan niet afzien van zichzelf én hij kon het anders-zijn van de inwoners van Nineve niet verdragen) en wat thuis komen bij de ander misschien wel veel spannender maakt dan thuiskomen bij jezelf.

Bij ons in huis is er één deur die naar buiten toe opendraait: die van het toilet. Het is de enige ruimte in huis waar je alleen bent. Alle andere deuren nodigen uit om de ander binnen te laten en samen te zijn – midden in de sleur van alle dag.