In deze serie neem ik je mee in mijn reflecties bij het Bijbelboek Leviticus. Een Bijbelboek dat ik eigenlijk nooit als een geheel gelezen heb, want veel te saai over offers die er toch niet meer toe doen. Maar lezend aan de hand van het Joodse onderwijs heeft het mijn geloof verrijkt en verdiept. Dit Bijbelboek heeft ons veel te zeggen en te leren, ook als christen in de wereld van vandaag. Alles in dit Bijbelboek draait om Gods Aanwezig Zijn te midden van het volk. En zo zie ik ook een prachtige opmaat naar Pinksteren.
Het Bijbelboek Leviticus gaat over priesters, offers, reinheid en heiligheid. Vandaag schrijf ik over de offers die uitgebreid beschreven worden. Ik wil uitleggen wat volgens joodse commentaren de essentie is van het offer, en hoe dit mij een andere blik geeft op de offertheologie (Christus die voor mij als offer sterven moest om in mijn plaats mijn relatie met God te herstellen) waar ik mee opgegroeid ben.
Het offer, een geschenk geven aan de goden, was meestal bedoeld om een bepaalde disbalans op te heffen. In tijden van grote droogte en het daarop dreigende gevaar van hongersnood, moesten de goden wel gunstig gestemd worden opdat zij regen zouden geven en de mensen zouden kunnen leven. Naast verzoening, het herstellen van een ervaren (kosmische) breuk, diende een vaak ook als blijk van dank, voor wat in overvloed ontvangen werd. Zo werd het leven geleefd in een besef van volkomen afhankelijkheid van wat gegeven of genomen werd door de goden.
In Leviticus worden de Israëlieten opgeroepen ánders te zijn (‘Wees heilig’, daarover in een vervolgblog), maar in het hebben van tempels, priesters en offerdiensten leek het Jodendom sterk op de omliggende volken. Het is merkwaardig omdat de profeten steeds weer herhalen dat God geen offers verlangt, het is géén gebod van God om te offeren. Zo zegt God via Jeremia dat Hij helemaal niet geboden heeft gegeven voor brand- of slachtoffers (Jer. 7:21-28). Het enige dat God de Israëlieten geboden heeft was om te horen, ‘hoort naar mijn stem’. Als Gods stem gehoord wordt, dan zal God hen tot een God zijn en de weg bewandelen. Jesaja, Amos, Hosea… bijna elke profeet herhaalt wel dat God geen offers wenst. Joodse commentaren wijzen er dan ook op dat de offerdienst niet de kern van het Jodendom uitmaakt. Alleen al vanuit dit perspectief is het belangrijk om de offertheologie, Jezus als het ultieme offer om weer verzoend te kunnen worden met God, te herzien.
Het Hebreeuwse woord voor offer, korban, betekent ‘nabij’. In de betekenis gaat het om een handeling die nabij brengt, die nabijheid creëert. Bij een offer gaat het dus niet in de eerste plaats om iets op te geven, het gaat niet om het object dat het offer is, maar om zelf dichter in de relatie tot God te komen. Van Jonathan Sacks leerde ik dat dit nog duidelijker wordt als je grammaticaal naar het Hebreeuws van Leviticus 1:2 kijkt. Daar staat in de Nederlandse vertaling:
‘Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: wanneer iemand onder u de Here een offergave brengen wil…’
In het Hebreeuws is de woordvolgorde van deze zin heel vreemd en onverwacht. Het is wat technisch om het uit te leggen, maar voor de liefhebber.
Er staat niet: ‘adam mikem ki yakriv’, wat je zou vertalen met: ‘wanneer een van jullie een offer brengt’.
Maar er staat: ‘adam ki yakriv mikem’. Je ziet het verschil in woordvolgorde. Dit zou je moeten vertalen met: ‘wanneer iemand een offer van zich brengt’.
Rabbijn Zalman concludeert daardoor dat de essentie van het offer is, dat we onszelf offeren. We brengen onszelf in de nabijheid van God, met al onze gedachten, emoties, schaduwkanten en levensrafels. In de mystiek worden daarom de dieren die in het vervolg van vers 2 genoemd worden die als offer dienen (rund, schaap, geit) gezien als aspecten van onze dierlijke ziel. In het offer van die aspecten van onze ziel, leren we dat we als mens méér kunnen zijn dan onze dierlijke instincten, slaven van moeder natuur, en overlevingsdrang.
Die vreemde woordvolgorde in Leviticus 1:2 waar God de Israëlieten verteld wat ze moeten doen als ze een offer willen brengen, dat zou een mooie bril kunnen zijn om te kijken naar de woorden van Jezus zoals Johannes die weergeeft:
‘Hierom heeft Mij de Vader lief, omdat Ik mijn leven afleg om het weder te nemen. Niemand ontneemt het Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af. Ik heb macht het af te leggen en macht het weder te nemen; dit gebod heb Ik van mijn Vader ontvangen’ (Joh. 10:17,18).
Jezelf geven, met huid en haar, dat maakt een relatie het meest intiem. Misschien in een relatie tussen mens en mens het meest onmogelijke om ultiem te doen. Maar dat is waar het in het offer aan de Eeuwige om gaat. Niets anders (terug) te geven dan die volkomen overgave van je zelf, van je meest mooie maar vooral ook meest gewonde, verafschuwde en duistere kanten, gewoon helemaal jij. Niet langer de zelfbescherming boven de totale kwetsbaarheid, niet langer óverleven maar dúrven leven, met alles wat is en alles wat ik ben. Zelfs wanneer ik niet eens in staat bent om zo dicht bij de fragmenten van mezelf te komen, nodigt God mij uit om mijn zelf uit handen te geven. Niet uit een verlangen naar voldoening, maar uit een verlangen naar een diepe, alles vervullende relatie van liefde en vreugde. Gods liefde is zo groot dat alleen die liefde kan verlangen naar die ultieme nabijheid. Zoals in Christus God Zichzelf gaf, die blikrichting is bepalend voor de essentie van het kruis én van het kruis dat we zelf dragen, soms zo pijnlijk als een doorn in ons eigen vlees.
Daarin ligt de werkelijke verzoening met en uiteindelijk ook de dankbaarheid naar en van God: het offer van onszelf. Het graf in en er weer uit, want in die dood vinden we werkelijk Leven, Gods Leven in ons.
** Lees meer bij Jonathan Sacks, Why do we sacrifice? via deze link http://rabbisacks.org/why-do-we-sacrifice-vayikra-5775/ **
In het teruglezen van jouw serie werd ik extra getroffen door deze teksten over zelfoffer. Ik werd mij bewust dat de joodse manier van bidden (niet alleen vragen, maar Gd zegenen om wat Hij al geeft en doet) ook een moment van offeren in zich draagt. Het belijden als zelfoffer verstaan dat alle trekken heeft van het dichterbij Gd komen zoals jij dat beschrijft. Dank!
Klopt! Daar schrijft Maimonides over in ‘Gids der Verdoolden’. Het jodendom kon volgens hem het verlies van de uiterlijke vorm van aanbidding (het offeren) overleven, omdat de innerlijke vorm – het gebed – intact bleek en het belangrijkst was.