Het nieuwe normaal is een leven met beperkingen. De dingen die wij zo vanzelfsprekend deden, hebben we nu geleerd om op een andere manier te doen. De grenzen van onze wereld liggen nu bij de voordeur van ons huis, of de heg rondom onze tuin, misschien nog het einde van de straat of een paar kilometer van onze woonplaats. We merken inmiddels ook dat die beperkingen zo zijn voordelen hebben: het is minder druk op de weg, de lucht is schoner, je hoort meer vogels om je heen. Je hoort soms zelfs al mensen hoopvol fluisteren: zouden we dit ook vol kunnen houden, als het virus voorbij is getrokken? In Tegenlicht hoorde ik trendwatcher Lidewij Edelkoort zeggen dat het goed zou zijn als we om de zoveel tijd de aarde wat rust zouden gunnen. ‘Ze heeft het over het sabbatsjaar’, dacht ik. Een oud voorschrift dat God aan zijn volk gaf om een grens te stellen aan de menselijke drang tot eindeloos vermeerderen van winst en overvloed.

Zou het blijvend anders kunnen? Ik merk dat ik moeite heb dat ten volle te geloven. De huidige beperkingen zijn toch meer een soort van bakens in een tijdelijke noodtoestand. Zolang het risico er is dat ik ziek kan worden, vind ik het niet erg om in die tijdelijkheid wat vrijheden op te geven. Hou vol, zeggen we tegen elkaar en dat klinkt toch een beetje als: nog even de tanden op elkaar, dan kunnen we daarna weer lachen als nooit tevoren!

De beperkingen komen niet voort uit een verhoogd bewustzijn van de aard van de werkelijkheid waarin wij leven en volgens mij is dat wat nodig is voor werkelijke verandering. Waarom zou je, in een wereld waar alles voor handen is, elke behoefte onmiddellijk bevredigd kan worden, je niets mag missen, waar het draait om ultieme ontplooiing van je diepste zelf, jezelf beperkingen opleggen?

Omdat ik de joodse parsha’s (wekelijkse joodse lezing van een vastgesteld deel van de tora) volg, lees ik voor het eerst sinds lange tijd uit het Bijbelboek Leviticus waarin het gaat over offers, wetten, regels en voorschriften. Maar ook een Bijbelboek waar het gaat over de aanwezigheid en nabijheid van God, midden tussen zijn volk, in de tabernakel. Het heeft me aan het denken gezet over de (spirituele) functie van grenzen en begrenzen. De reflecties die het me heeft gegeven deel ik in een aantal blogs de komende tijd tot aan Pinksteren, een feest dat alles te maken heeft met die grenzen.

God is Eén

Het centrale geloof van het monotheïsme: God is Eén. Alles wat geschapen is, is geschapen vanuit één centraal punt, namelijk God. Hierdoor hangt alles in het universum met elkaar samen. Het universum bestaat uit wetmatigheden. De mens maakt als onderdeel van het universum deel uit van deze wetmatigheden. God IS, dat is waar het begint.

Scheppen door te scheiden

God maakt de hemel en de aarde. Dat is de eerste geloofszin in Genesis. De aarde is leeg en verlaten, maar God stelt de aarde Zich anders voor. Vanuit Zijn voorstelling, vanuit Zijn verlangen en vanuit Zijn wil komt alles tot leven. Niet door schepping, maar door scheiding. Al het leven begint bij het aanbrengen van een grens. Door het scheiden, door het stellen van de grens, krijgt alles zijn eigen ruimte. De vogels in de lucht, de vissen in de zee, de bomen op het land.

God maakt ruimte

Het begint dus bij God. En vervolgens maakt God iets buiten zichzelf: de hemel en de aarde. Binnen het joods mystieke denken kan dit alleen gebeuren doordat God zich terug trekt. Tsimtsoem, de goddelijke zelfinperking. God begrenst zichzelf, zodat er ruimte, vrijheid, kan ontstaan voor een zelfstandige, aardse, fysieke werkelijkheid ‘tegenover’ Hem. Zo kan de mens mens-zijn in zijn eigen ruimte, en God God-zijn in Zijn ruimte.

Hoewel de mens gemaakt is in het beeld van God, ‘bijna goddelijk’ om met de psalmist te spreken, is er een duidelijke grens: wij zíjn geen goden en wij zijn ook niet bedoeld om ‘als god te leven’. Wij zíjn ook geen dieren en wij zijn ook niet bedoeld om als dieren te leven. Daarom hebben wij net als God een wil, een verlangen en een keus. Daarom doet het er toe dat we leven vanuit het juiste handelen. Dat is waarom het Jodendom zoveel hecht aan het leren juist te handelen, volgens de voorschriften zodat alles zijn eigen ruimte en plek kan hebben.

De ultieme goddelijke zelfinperking, bedenk ik me zo in deze week na Pasen, was de God verlatenheid van Goede Vrijdag. Ervaringen van Gods afwezigheid zijn Bijbels en veelal zijn het juist die ervaringen die tot een diepere nabijheid en kennis van God leiden, tot een vernieuwd Leven op de Paasmorgen.

Mijn eigen zelfinperking

De goddelijke Zelfinperking geeft ons een levensles. Leven in het beeld van God betekent dat wij de mogelijkheid in ons dragen om ons terug te trekken, om ons in te perken. Het is een goddelijke eigenschap om in staat te zijn je pas in te houden, een stapje terug te doen om zo ruimte te geven aan leven. Om zo ruimte over te laten aan ander leven of leven dat na mij komt. Het stelt mij steeds voor de vraag of ik opmerkzaam, gewaar genoeg ben om die keus te maken, als ik de winkel sta en mijn voeding of kleding kies; als ik in gezelschap ben; als ik de weg gebruik; als ik in de tuin werk etc. Het ‘bijna goddelijk’ van mijn wezen ligt misschien niet in mijn vermogen om te heersen over ander leven of materie, maar veel meer in mijn vermogen om te heersen over mijn eigen wezen.

Je leeft dan vanuit het bewustzijn dat alles met alles samenhangt en je ‘I’ een onderdeel is van de “We’ van Gods universum. Ruimte open laten voor een ander, is een teken van nederigheid. Je neemt je plek in, maar niet meer dan je plek. Je neemt wat je nodig hebt, maar niet meer dan je nodig hebt. Zo kom je bij de juiste maat. Door een stap terug te doen, kan ik soms helderder zien waar ik ‘teveel’ ben of neem. Beperking is onderdeel van de aard van ons wezen. In een moderne samenleving waarin ‘vrijheid’ het ultieme goed lijkt, is het misschien minder gewenst om te zeggen: we zijn niet in volledige vrijheid geschapen en dat heeft een functie. Het dient een hoger doel waartoe wij geroepen worden.

In het Jodendom is er een sterke samenhang tussen spiritualiteit en de deugd van bescheidenheid. In ons spirituele leven betekent dat, dat wanneer we onszelf kunnen begrenzen en leren om ons eigen ego, the I, kleiner te maken, er ruimte ontstaat om, behalve onze medemens, ook God te ontmoeten.

Wordt vervolgd, Over grenzen (II) : de juiste maat en offers