Afgelopen week schoof ik aan tafel bij mussarniks. Zij, allemaal
joods, volgen het spirituele pad van Mussar. Al een lange tijd heb ik interesse
in de joodse mystiek. Dat wakkerde aan toen ik een jaar geleden een studieweek taoïsme
en tai chi volgde en tegelijk me verdiepte in Martin Buber. Buber vond in het taoïsme
sporen van zijn eigen traditie terug. Ik werd nieuwsgierig: waar raken joods
denken en taoïsme elkaar? En zo ging ik op zoek en kwam ik terecht bij Mussar.
In Safed (Israël) ontmoette ik in de meivakantie het bestuur van de Nederlandse
Mussarbeweging. Dat was geen toeval in de betekenis zoals men dat gebruikt,
maar iets dat mij toe viel van andere zijde. Het voelde alsof ik op een spoor
werd gezet en zo werd het contact tussen mij en de Mussarbeweging bij
terugkomst van mijn reis voortgezet.
Mussar is hebreeuws voor ‘correctie’ of ‘instructie’. Het is
een manier van leven waarin gewerkt wordt aan meer bewustzijn voor innerlijke
houdingen van waaruit men met zichzelf en de wereld omgaat. Het doel is sh’lemut,
of te wel ‘heelheid’. Heelheid en heiligheid liggen hierbij dicht bij elkaar
(zoals in het Engels: wholeness en holiness). Mussar stelt het leven voor als
een curriculum waarin je werkt aan je zielseigenschappen.
In de studie van deze week stond de eigenschap ‘compassie’ centraal. Rachamim,
in het Hebreeuws. Ik wil er hier op mijn blog over schrijven, omdat in deze
eigenschap zoveel samenkomt van waar ik de laatste keren over geschreven heb. Allereerst het ‘dragen’: het woord rachamim komt van rechem, wat
vertaald kan worden met ‘baarmoeder’. De plaats waar de moeder het ongeboren kind draagt. De plaats van allergrootste nabijheid en onvoorwaardelijkheid. Moeder en kind zijn niet afgescheiden, maar één. Samen maken zij deel uit van één lichaam tot aan de geboorte. Er is alleen sprake van ontvankelijkheid, alle ruimte gevend aan dat specifieke leven dat zij in zich draagt, alle ruimte aan verandering en groei, aan wat komen gaat en wat/wie zij nog niet kent.
Maar als stam van hebreeuwse letters (resj
– chet – mem) betekent rechem ook ‘liefhebben’. De liefde van de moeder, maar ook van de vader zoals in Psalm 103:13 naar voren komt:
‘Zo liefdevol als een vader is voor zijn kinderen, zo liefdevol is de Heer voor wie hem vrezen’.
In dat vers wordt rechem (compassie) voorgesteld als de liefde in een vader-kind relatie en nog sterker, deze compassie wordt gezien als goddelijke kwaliteit.
Terwijl ik deze beelden en betekenissen aan het herkauwen
ben (en ik ben er nog niet mee klaar dus op dit blog nu alleen wat losse,
wellicht onsamenhangende gedachten) dacht ik aan het beeld van het lichaam dat
Paulus gebruikt als hij spreekt over de gemeente van Christus. De gebruikelijke
uitleg die ik vaak hoor is dat dit betekent dat we niet zonder elkaar kunnen, dat
we elkaar nodig hebben en dat we elkaar moeten dienen met onze talenten. Zou
het in dit beeld ook niet gaan om het ervaren van niet-afgescheiden zijn, door
de ander zo nabij te laten dat hij/zij onder je huid kruipt en je met elkaar
dragen kunt, als voorwaarde voor het werken aan onze zielseigenschappen, zoals
compassie? Net zo vol ontvankelijkheid en onvoorwaardelijkheid, niet wetende wat/wie we worden gaan, net zoals een moeder bij haar ongeboren kind? Zouden we ons daar niet minstens in oefenen?
Tegenover rachamim wordt ‘din’ geplaatst. Din gaat
over rechtspraak, een ander woord is ‘gevoera’, het oordelen. In het
oordelen nemen we juist afstand van de ander. Mussar verklaart dat we eerder
geneigd zijn tot het oordeel dan tot compassie, omdat we onze afgescheidenheid
(de dualiteit) makkelijker waarnemen dan onze eenheid. En heel soms verpakt
compassie zich in het oordeel. Bij Mussar gaat het om het ontwikkelen van de
spirituele souplesse om te schakelen tussen compassie als compassie en
compassie als oordelen.
Hoe dan ook: compassie is een kenmerk van relaties waar je
elkaar zo nadert dat de muren van het ego verlaagt worden, dat wat ons afgescheiden houdt
opgeheven wordt en we eenheid ervaren.
Over God wordt gesproken als Ha’El
Ha’Av Ha’Rachaman:
‘God, de meelevende Vader’.