Zomaar komt de liefde voorbij deze zondagochtend in de Silo
kerkdienst. Psalm 131 wordt gelezen:
“Heer, mijn hart is niet trots
Niet hoogmoedig mijn blik,
Ik zoek niet wat te groot is
Voor mij en te hoog gegrepen
Nee, ik ben stil geworden,
Ik heb mijn ziel tot rust gebracht.
Als een kind op de arm van zijn moeder,
Als een kind is mijn ziel in mij.”
Zo werd het voorgelezen uit de Nieuwe Bijbelvertaling. Ik
lees mee uit de NBG vertaling. En dat maakt nogal verschil. In het tweede vers
staat bij mij beide keren vóór ‘kind’ het woord ‘gespeend’. Dat is nu oprecht
zonde, dat dat woord weggelaten is. Eén woord, maar zo fundamenteel voor de
betekenis en overdenking. Juist dat woord dendert bij mij binnen nu ik een tijdje kauw op ‘liefde’. Want ‘gespeend’ zegt iets over het gevoed zijn en daardoor worden we stilgezet bij de voeding die een moeder geeft en de relatie die dat heeft met de voeding van de ziel.
Een
kind wordt door zijn moeder gevoed, omdat de moeder wil dat het kind leeft. In
geestelijke zin wordt het kind idealiter gevoed door de moeder om te kúnnen
leven, geeft de moeder door dat het leven goed is te leven, dat het goed is om
op de aarde te zijn. Daar, in die lijfelijke nabijheid is het kind veilig en ervaart het een vaste basis van vertrouwen in het
leven waar het kind een leven lang mee verder kan en op kan teren. Daar komt het kind tot rust, in al zijn onrust van behoeften, driften en onverzadigbare honger. De honger is gestild, het kind vertrouwt zich toe. Deze liefde van de moeder is onvoorwaardelijk, het is net als de liefde
van God. Het kind kan nog niets terug geven, dan hoogstens een guitige blik in
de ogen of een voldaan lachje. Het is de gevende liefde, ‘het geven om niet’, om het nieuwe
leven tot leven te roepen. En daarna vervolgt David met een soortgelijk beeld
voor de ziel: als een gespeend kind
is mijn ziel in mij. De ziel die gevoed is. In de stilte en de rust. Zo komen
beide beelden bij elkaar. De moeder en God. Beiden voeden ze het kind en op een dieper
niveau de ziel.
Welke voeding hebben wij ontvangen voor het leven? Het zou
een preek op zich kunnen zijn. Mijn moeder had zelf weinig basis in het leven.
De moeder die haar het leven gaf, was niet in staat haar te voeden en het leven te leren. Dat immense gebrek
heeft ze haar hele leven meegenomen en doorgegeven. Zo kon zij geen moeder in geestelijke zin worden. Ik bleef ondervoed, een continu hongerig kind die mijn leven-tot-nu-toe-lang naar voeding hunkert en het overal zoekt waar iets op te pikken valt. Misschien nog het meest in boeken, wat een veilige manier is als je relationeel deze voeding niet gekend hebt. Niet vertrouwd bent met die lijfelijke plaats van een kind bij de moeder. Het is bepalend geweest voor mijn Godsbeeld en het door mij ervaren van God. Hoe onbekend het idee is dat je ergens zomaar mag zijn, je hoofd en je lijf zo maar te rusten mag leggen. Toch is de Bijbel het boek dat het langst meegaat en dat ik als onuitputtelijk ervaar om mij te voeden.
De
verzen die er aan vooraf gaan zeggen misschien voldoende: rusten in het zijn,
in de stilte en de rust. Eerst stil worden. Als de woorden van ouders ontbreken, in die stilte de woorden van de
Schepper-God horen: ‘en zie, het is goed.’ Bij God een plek waar niets hoeft, waar ik zelfs niet hoef te vechten tegen de angst van het nabij-zijn. En dan vanuit die bron verder gaan en verder reiken. En als een moeder worden, die liefde geeft en voedt.
(wordt vervolgd)